bhagavadgita-hermetische tarat.khimradj

 

Khimradj Pherai

Voorzitter van Stichting Shri Satya Aarya Pradhaana Karmavadische Sanatana Dharma Nederland en Suriname.

Bussumsestraat  153

2574  JG  Den Haag  – Nederland

Telefoon:  070 – 3235050   of mobiel   0642153517

E-mail:khimradjpherai@casema.nl  en webside:www.khimradjpherai.nl

 

 

Den Haag,  12 juni  2009.

 

Onderwerp: Hermetische tarot en Bhagavad-Gïtậ, hoe een mens zich uit de kringloop van geboorte en dood kan bevrijden.  Het is zeer belangrijk om dit te weten. Lezers maken jullie allen gebruik hiervan, het is een gift van God. Ik ben een uitvoeder van de Allerhoogste Heer.

 

Aan diverse organisaties en belangstellenden in Nederland en Suriname

 

Inleiding

Middels dit schrijven doe ik u toekomen diverse informaties, die afkomstig zijn uit de heilige geschriften van de Sanatana Dharma. Helaas worden de oorspronkelijke bronnen niet vermeld door andere religieuze strommingen, die onderstaande leringen, religieuze handelingen, attributen enzovoorts eigen gemaakt hebben. Op zichzelf is dat geen probleem, maar zij pretenderen als zij als  de eerste deze kennis en vaardigheden hadden verkregen. Tevens zult u ook diverse symbolen zien, hoe anderen van de Sanatana Dharma hebben overgenomen en hun eigen symbool ermee hebben gemaakt.

 

De Joden, Rooms Katholieken, Christenen en Moslims hebben gemeenschappelijke bron;nl: hun oorsprong van religie is het Oude Testament. Ook hebben ze samen gemeenschappelijk, om landen te plunderen, mensen te dwingen hun reilgie te accepteren en zij die het niet deden werden vermoord. Het verhaal van Adam en Eva en hun zonen in bijbel kloppen niet. Vaker hoor je juist van deze groepen dat ze de belijders van Sanatana Dharma valselijk  beschuldigen dat ze vele goden dienen. Hoe belangrijk is onze adem en hoeveel keren ademen we per minuut, per uur, in een etmaal, in een maand, een jaar en in het hele leven. Hoeveel goden worden dit in totaal  in een mens zijn leven?  In dit artikel zullen de lezers met  diverse bewijsmaterialen worden geconfronteerd, waarop de joden, rooms katholieken, christenen en moslims geen antwoordt  zullen hebben.  Kunnen de valse beschuldigers dit allemaal bewijzen ???

Ze hebben plagiaten gepleegd uit de heilige geschriften van Sanatana Dharma, de oudste religie op deze wereld.

 

Het kastenstelsel heeft heel veel kapot gemaakt in het oude Bharata, thans India.

De discipel Thomas werd door de braahmanen in Madras vermoord. Eveneens als Jezus Christus was hij bezig, de vaisya’s en de sudras te onderwijzen in de heilige geschriften en dit viel in het verkeerde keelgat van de braahmanen. De braahmanen wouden Jezus Christus ook vermoorden. Zie verder in dit artikel, “`De verborgen jaren van Jezus Christus in India.”

 

Anno 2009  willen deze zogenaamde van geboorte braahmanen de hele gemeenschap nog dom houden dat iemand alléén dan een braahmaan mag worden genoemd als hij als braahmaan wordt  geboren. Sinds 1990 heeft de schrijver wetenschappelijk  bewezen dat men als mens wordt  geboren. Geconstateerd moet worden dat de braahmanen niet eens weten wat in de heilige geschriften geschreven staat en ze blijven willens en wetens doorgaan met hun verkeerde tekst en uitleg uit de heilige geschriften.

 

De waarheid ligt in ons; zij vangt niet aan in uiterlijk dingen, wat g’ook meent. In elk mens ligt een diepste middelpunt, verblijftplaats van de waarheid; en rondom, muur na muur, sluit het grove vlees haar in,

volmaakte, heldere waarnemingen  – die de waarheid is.

’t Verbijsterend, vervormend vleselijk net houdt haar gevangen en is oorzaak van elke dwaling: en weten

  Het is eerder ’t banen van een weg waarlangs de opgesloten pracht ontkomen kan,  dan ’t toegang bieden aan een licht  dat men buiten dacht te zijn.

 

De brug tussen God en mens wordt vaak gevormd door de hemelman. De hemelman is een mythisch wezen dat in zijn lichaam alle (zeven) scheppingsrijken  manifesteert. Wij kennen een aantal van dergelijke hemelmannen zoals Pan-Kua in het oude China, Purusha in het hindoeïsme, de Tetragrammaton van de joodse geheime leer, de Kaballah en Vishvakarma uit de Veda’s. Verschillende  oude teksten leren ons omtrent de hoedanigheid van de hemelmens. Zo vertellen de Rig-Veda’s  ons dat Purusha de ‘mens’ is, waaruit Viraaj(1.stralend;2. de mannelijke scheppende emanatie van Brahmậ) geboren is, uit wie wederom de sterfelijke mens’ geboren is. Het is Purusha, zo zeggen de Veda’s, die de zeven hemelrivieren (de afdalende scheppende krachten) en de zeven aarde rivieren (de zeven manifestatiewijzen van de mens) leidt en richting geeft.

Wij zien dus, dat de hemelman een beeld is samengesteld als het ware uit de zeven manifestatiewijzen van de schepper-God. Het is uit dit beeld, dat de mens als ‘kleinkind’ geboren wordt, als evenbeeld van de schepper-God.

Als je eenmaal zelf bevrijd bent, bevrijdt dan ook anderen. Als je eenmaal op de andere oever bent aangekomen, help dan ook anderen die te bereiken.  Boedhha. Gautam Boedhha was tegen het kastenstelsel en offeren van vlees, die de priesters door de mensen in onwetendheid lieten doen voor materiële doelen.

Een paar voorbeelden uit het boek Kabbalah, geschrevn door Charles Poncé.

Op de bladzijden 213 t/m 215  staan het volgende geschreven.

Dit  begin, deze werkzaamheid vanuit het midden der gedachten, is niet door een naam of enige hoedanigheid te kennen: bestaand en niet-bestaand genaamd Mi (wie).

Toen eenmaal dit begin tot stand gebracht was en het vollig openbaar moest worden in noembaarheid, dus kenbaar aan een naam, schiep Hij- de schepper-God-‘Eleh’, dat is deze, en werd hij gekend bij deze naam. Hierna traden de twee woorden Mi en Eleh in elkaar: zij vermengden zich en vormden de naam Elohim, dat is God. Aldus de exegese van de Zohar op de schriftuurlijke vraag naar het Hoe en het Wie; Jesaja  40  :  26:  ‘……Wie heeft dit alles geschapen?’

Waarin men wil bewijzen dat de Naam ‘Oude” een andere naam voor Kether, ook op de Schepper-God van toepassing is.

Een ander discussiepunt is de oorspronge eenheid van Kether. De eenheid die alles in zich heeft wat nog komen moet. Hier ligt dus weer het onderscheid tussen deze eerste Sefirah Kether en de En-sof ter discussie.De En – Sof kent geen onderscheid. Noch in kwalitiet of kwantiteit, noch in sekse of hoeveelheid. Zij is ondeekbaar als het pure niet, het niet-ding waaruit zij is omschreven. De figuur die overeenkomt met de Hindu-God Brahman: (De God van Sanatana Dharma, oudste religie op deze wereld).

‘Groot noch klein, kort noch lang, schaduw nog duisternis, lucht noch ether, rood noch olieachtig. Nergens mee verbonden, niet vast te leggen.Smaak noch geur, zonder ogen en zonder oren. Zijn geest kan zich niet uitdrukken door de stem.

Zonder afmeting is Hij; geen binnen – en geen buitenkant, de onbeschrijfbare Brahman….’10. uit Madhavananda, Brhadaranyaka Upanishad, pagina 517.

Overeenkomsten zo evident dat zonder meer gezegd mag worden dat de En-Sof van de Kabbalah en Brahman van het Hindoeïsme in gelijkwaardig opzicht staan voor een univer seel beginsel; een archetypisch model.

Opmerking van de schrijver,  hoe oud is het Jodendom?????

 

KOSMISCHE ANALOGIEËN

De waarde van Pi(n-)= 3.14159 bevat is de som van eeuw, een jaar en een dag van Brahmaa, de schepper. De Kabbalah is niet van Joden afkomstig, maar bestaat uit de leer van oudste religie ter wereld “De Sanatana Dharm”.

Een eeuw van Brahmaa, de schepper                                                3.110.400.000.000   jaren

Een jaar van Brahmaa, de schepper                                                        31.104.000.000   jaren

Een dag van Brahmaa, de schepper                                                                86.400.000   jaren

                                                                                                       3.141.590.400.000    jaren

 

Verder doorgetrokken komt in meer dan één aspect deze overeenkomst tot  uitdrukking. Zo heet de Godheid direct Brahman (Superziel) bij de Hindoes (De Sanatana Dharma), Brahma, (Brahmaa is de schepper en geen superziel, is hij ontstaan uit wil van de Heer Shiva (vernietiger van onwetendheid en verlosser uit de kringloop van geboorte en dood) en kwam zodoende in de navelstreng van Heer Vishnu , de instanderhouder terecht. Heer Shiva is de oorsprong van alles op deze wereld. Lees onderstaande dat de Joden  een eigen mening hieromtrent hebben gegeven en dit is ontrecht), hetgeen overeenkomt met de Makroprosopus bij de kabbalisten die staat voor de Schepper-God, Kether, en die door de Hindoes (De Sanatana Dharma) ‘Het geweldige wezen’, Brahmaa, wordt genoemd. Omdat Kether het punt bevat waardoor het Goddelijke zich openbaart, draagt hij derhalve ook de ruimtelijke principes van tijd en ruimte: hoog en laag, mannelijk en vrouwelijk in zich. In feite is in Kether – zoals het ‘boek van de verborgen mysterie’ dit zegt—een toestand van evenwicht van de nog komende tegengesteld aanwezig:krachten die straks manifest in de nog komende Sefiroth, in dit stadium van emanatie, in evenwicht zijn gebracht, de machten waarvan deze manifestatie nog niet waarneembaar is en pas zichbaar wordt als ook de andere Sefiroth in het  diagram verschijnen.

Zoals Mathers dit stelt in zijn Kabbalah Unveilad:…. in zijn gedaante (Kether) lag het punt van evenwicht: Het is niet te begrijpen en niet te zien…..’

In het Hindoeïsme (De Sanatana Dharma): het neo-brahmanisme en het brahmanisme van oudsher, is Brahma de Schepper-God. Hij is van een geheel andere orde dan de andere goden Vihnu en Shiva. Hij is de instander en de vernietiger en zijn relatie tot Brahman (superziel) komt overeen met de relatie van Kether met de En-Sof. Hij bevat in zich, bestaat uit, is het evenwicht van de krachten die straks vanuit ‘t midden zijn wezen zullen uitstromen.

Zoals Kether, de stroom in de Sefirothische boom, is hij mannelijk en als hij schept geschiedt dat door de vier heilige boeken van het hindoeïsme (De Sanatana Dharma), de Veda’s, de Mahabharata en de Ramayana, gelijk  bij de joden de Thorah het medium is van alle scheppende handelingen van de Godheid en zich openbaart vanuit het eerste en oudste punt dat in het wezen van Kether verborgen ligt.

De universaliteit van de religieuze ervaring

In de scheppingsverhalen van hindoeïsme (De Sanatana Dharma, oudste religie op de wereld, waaruit diverse religies hun oorsprong hebben is hier het grootste bewijsmateriaal, dat Khimradj Pherai gelijk heeft en vandaar de Rooms-Katholieken uit angst niet durven  te vertellen van de oorsprong van hun religie is) en kabbalisme openbaart zich steeds weer het inactieve ondefinieerbare beginsel, dat boven en buiten de opvatting staat omtrent een actieve en werkzame Schepper van het universum. Soms rijst het vermoeden dat er een geheimzinnige band bestaat tussen deze twee religieuze opvattingen. Een band die weer overeenkomt met de essentie van de religieuze ervaring in andere stromingen:krachten die uitgaande van een zelfde essentie, de psychologische en spirituele aspecten van de cultuur in kwestie diepgaand beïnvloeden.

In de voorbeelden uit het hindoeïsme (De Sanatana Dharma) en het babbalisme, zoals summier in dit hoofdstuk naar voren zijn gebracht, treedt de mythische idee van een Schepper-God die onder een God-Grootheid van eeuwige niet-bestaanbaarheid en onbeschrijfbaarheid functioneert, naar voren. De mythe presenteert zich derhalve meer en sterker dan elders in deze opvatting en het is moeilijk te bepalen wat nu het uiteindelijk resultaat is van hetgeen in metafysisch opzicht de denkbeelden van mythische aard wordt geheten.

 

Op bladzijde 209 : Staat de Shiva Lingam omstrengeld door een slang.

De kosmos omstrengeld door de scheppende geest.

Uit Jocab Bryant, An Analysis of Ancient.

Mythology, Londen 1774.

 

BETEKENIS VAN DE LINGA

 

Ten onrechte wordt door sommige Westerse schrijvers-nagevolgd door enkele verwesterste Indische schrijvers- de linga als erotisch en seksueel symbool gezien, en de hele linga –cultus als een vruchtbaarheidsrite of zelfs als een seksuele orgie beschreven en afgewezen. Ook Pater de Klerk, die erkent, dat ‘’in het gewone volks-Hindoeïsme de linga-cultus niet met obscene praktijken hepaard gaat”, huldigt het onjuist standpunt, want hij vervolgt met: ‘’toch stuit de nauwe verbinding van godsverering met seksuele emblemen tegen onze opvatting van heiligheid, die wij aan het Goddelijke inherent achten”.

Het is echter helemaal niet waar, dat de linga een seksuele embleem is. Wat de historische oorsprong van de linga ook geweest mag zijn, en hoezeer er in sommige primitieve culturen erotische en seksuele symbolen worden vereerd, het is zowel uit de literatuur als de vereringspraktijk wel duidelijk, dat  bij de linga er van een seksueel symbool geen sprake is en ook nooit is geweest, voor zover althans valt na te gaan. Weliswaar wordt in de grammatica het begrip gebruikt, om er het geslacht van een woord mee aan te duiden- PUN-LING, STRÎ-LING en NAPUNSAK-LING (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig – maar dit heeft met sekse uiteraard niets te  maken. In de religieuze en wijsgerige literatuur wordt wordt linga algemeen gebruikt in de betekenis van teen, symbool; embleem.

Etymologisch is het woord LINGA afgeleid van twee wortels: LI (zich oplossen, opgaan in) en GAM (uitgaan, uittreden). De etymologische betekenis is dus: de Realiteit, waarin de schepselen zich oplossen en waaruit zij weer te voorschijn treden. Het is deze betekenis van dynamischeeenheid van al het geschapene, die sedert de tijd van Indus-Vallei-Cultuur aan dit symbool is toegekend; en als zodanig werd en wordt de linga ook vereerd.

De linga symboliseert de eenheid van SHIV    en    SHAKTI, die als polaire oergrootheden de oergrond van alle polariteit in het geopenbaarde heelal vormen. Het polariteitsbeginsel is universeel; het is fundamenteel voor het menselijk denken op het normale niveau van het menselijk bewustzijn.

 

Een ander bewijsmateriaal over  het leven van Jezus Christus in India.

Volgens de overlevering was Issa veertien jaar toen hij door Sind trok, een gebied in het huidige Zuidoost-Pakistan in de vallei van de beneden Indus, en zich temidden van d ‘Arya’s’ vestigde-ongetwijfeld een verwijzing naar de Ariërs die ongeveer vanaf de tweede milennium voor Christus naar de Indusvallei trokken. Zijn roem deed overal de ronde en hij werd door de Jains gevraagd zich onder hen te vestigen. In plaats daarvan ging hij echter naar Juggernaut, waar hij warm werd ontvangen door d brahmaanse priesters; deze leerden hem de Veda’s te lezen en te begrijpen, onderricht te geven, te genezen en boze geesten uit te drijven.

Issa bracht zes jaar door met studeren en onderwijzen in Juggernaut (Jaggernath), Rajagriha, Benares en andere heilige steden. Hij raakte verwikkeld in een conflicr met de brahmanen en de ksatria’s (de kasten van de priesters en  de krijgsheren) door de heilige geschriften te onderwijzen aan de lagere kasten, de vaisya’s (pachters en kooplieden) en de soedra’s (boeren en arbeiders). De brahmanen zeiden dat de vaisya’s alleen gerechtigd waren de Veda’s tijdens feesten te horen voorlezen, en dat de soedra’s zelfs dat niet was toegestaan. Die mochten er niet eens naar kijken.

In plaats van hun geboden te gehoorzamen preekte Issa tot de vaisya’s en de soedra’s tegen de brahmanen en de ksatria’s. De preisters en krijgers, die lucht kregen van zijn aanklachten, beraamden een plan om Issa ter dood te brengen.

Gewaarschuwd door de soedra’s vertrok Issa echter ‘s nachts uit Juggernaut en begaf zich naar de uilopers van de Himalaya’s in Zuid-Nepal, geboortestreek, vijf eeuwen daarvoor, van de grote Boeddha Sakyamuni  (een titel van Gautama), geboren als prins van de Sakya-clan, letterlijk de heilige (muni ) van de stam der Sakya’s.

Na zes jaar studie was Issa ‘een volmaakte uitlegger van de heilige geschriften’ geworden. Daarna liet hij de Himalaya’s achter zich en trok naar het westen, onderweg tegen allerlei afgoderijen predikend, en kwam uiteindelijk op zijn negenentwintigste jaar terug in Palestina.

Opmerking: De rol van de brahmanen, is tot heden negatief en zij willen niets van de waarheid weten. Anno juni 2009  willen zij de achterban van Sanatana Dharma dom houden dat iemand pas  braahmaan kan zijn als hij geboren is bij braahmaanse ouders!!!

Uit het “De onbekende jaren van Jezus.

Geschreven door Elizabeth Claire Prophet.

 

Jezus leefde in India, nieuwe onthullingen over zijn leven voor en na de kruising door

“Holger Kersten”

Op bladzijde 240  staat illustratie 37. De grafsteen is bedekt met een boek.

Op bladzijde 241 staat illustratie 38. De grafsteen (cenotaaf) Hieronder is de graftombe van Yuz-Assaf (Jezus Christus). Dit is het grootste geheim van de Joden en Christenen, hun achterban mag het niet weten. Wie houdt haar eigen achterban dom????

 

Het overleven van de westelijke mensheid hangt af van het weer invoeren van de karma – gedachte in het denken van de massa.

 

Yuktah karma – phalam tyaktvaa              saantim aapnoti naisthikiem

      Ayuktah kaama-kaarena                             phale sakto nibadhyate

 

De voortdurend toegewijde ziel verkrijgt volmaakte vrede, omdat ze de voortbrengselen van al haar handelen aan Mij offert, terwijl iemand die niet in overeenstemming met het goddelijke is en de vruchten van zijn arbeid begeert, verstrikt raakt.  Bhagavad-Gita: V.12.

Krachtens zijn goddelijk bewustzijn van zijn vorig leven raakt hij vanzelf aangetrokken tot de yoga-beginselen – zonder er zelfs maar op uit te zijn. Zo’n weetgierige, die naar het bovenzinnelijke streeft, staat altijd boven de ritualistische beginselen van de Schrift. Bhagavad-Gita: VI. 44

 

De waarheid zal altijd op onwaarheid zegevieren.

Aum Shantie, Aum Shantie, Aum Shantie.

 

 

Het doel van mij is de verborgen kennis die in diverse boeken zijn geschreven en die tot heden niet toegankelijk  zijn  voor  de achterban en andere belangstellenden kenbaar te maken. Op deze wijze kunnen we mekaar beter begrijpen en dat kan leiden tot wederzijdse begrip en minder ruzie en oorlog voering. Tegenwoordig is er sprake van oorlogsdreiging om materiële bezit en meer macht te krijgen over diverse landen. Men moet naar hun pijpen dansen. Een deel van de West Europeanen willen de lakens delen over de wereld delen. Een land als India met een wereldbevolking van bijna

1.300.000.000 wordt door Europeanen opzettelijk buitenspel gezet. Het koloniale verleden zijn deze mensen nog niet vergeten.

Alleen een kenner van het zevenvoudige bestaanswijze kan een braahmaan worden. Niemand wordt in een bepaalde kaste geboren. Door handelingen in onwetendheid is een systeem ontwikkeld om mensen te misbruiken voor behoud van eigen materiële doelstellingen. Moksha is de uiteindelijke bevrijding van de menselijke geest (ziel-aatmaa). De mens die zuiver leeft zal bevrijd worden van de kringloop van geboorte en dood. Ras, kaste en religie maakt niets uit. Er is maar  één God, die diverse namen heeft en verschillende gedaantes kan aannemen.

Behoudt van macht en handelingen in onwetendheid doen oorlogen ontstaan.

 

 

DE LEER VAN DE GÂYATRÎ

 

1.  De gậyatrï is alles wat hier op de aarde is. De stem is de gậyatrï, want de stem vertolk [gậ] al wat hier op de

aarde is en beschermt [trậ] het.

2.De gậyatrï is de aarde [prthivï], want op haar is al wat hier op de aarde is gegrondvest [pratisthitam], en niets

laat haar achter zich.

3. De aarde is het menselijk lichaam, want daarin zijn de adems gegrondvest, en geen laat het achter zich.

4. Het menselijk lichaam is het hart binnen in de mens; want daarin zijn de adems gegrondvest, en geen laat  het

achter zich.

5. Dat is de zesvoudige gậyatrï met vier pada’s (een pada is een kwart van een vers). Dat is uitgedrukt in een rc:

6. `Zo groot is haar omvang, maar de purusa (in sommige teksten de `kosmische oermens’;later het geestelijk

    principe en gelijkgesteld met brahman en ậtman [zelf] en één vierde van de purusa is immanent, drie vierde

    transcendent.

7. Het zogenaamde brahman is de ruimte buiten de mens. De ruimte buitn de mens

8.  is dezelfde als de ruimte binnen in de mens. De ruimte binnen in de mens

9.  is dezelfde  als de ruimte binnen het hart. Dat is het volledige, niet – bewegende. Hij die dit weet, erlangt een

volledige, passieve heerlijkheid.

 

Een zeer interessant verhaal wordt verteld over Ashtavakra in hoofdstukken 132  –  134 van de Vana Parva van Mahabharata. Ashtavakra was de zoon van Kahor en Sujata. Toen Ashtavakra’s moeder in verwachting van hem was, reciteerde Kahor eens de Vedas, terwijl hij naast zijn moeder gezeten was. Tot hun grote verbazing riep het het ongeboren kind ineens uit: ‘Vader, terwijl ik nog in de moederschoot lig, heb ik reeds alle Vedas geleerd door uw goedgunstigheid. Maar het spijt mij te moeten zeggen, dat u vaak fouten maakt in uw recitatie’. Kahor beschouwde dit als een grove belediging en vervloekte hem, zeggende dat hij geboren zou worden in een lichaam dat op acht plaatsen misvormd was. Dienovereenkomstig werd het kind na enige tijd geboren met een  verwrongen lichaam en hij werd Ashtavakra genoemd, de Achtvoudig – Misvormde. Op zekere dag ging Kahor naar het hof van  Janaka (pleegvader van Sietaa Maataa) om de koning om geld te vragen. De koning had juist een groot geleerde Vandi, de zoon van koning Varuna, aan het hof te gast. Hij was uitermate bedreven in de Vedas. Kahor werd door hem tot een debat uitgedaagd, legde het tegen hem af en werd gedwongen de zee in te gaan om als priester dienst te doen bij een  offer aan Varuna gebracht.Toen Ashtavakra een jaar of twaalf was en hoorde van de droeve omstandigheden, waarin zijn vader verkeerde, begaf hij zich vergezeld door zijn oom van moederszijde, Shvetaketu, naar het hof van Janaka. Daar hij nog maar een jongen was, werd hem eerst de toegang tot het  hof  geweigerd, maar toen hij bewijzen leverde van zijn buitengewone kennis van de Shastras, werd hij hartelijk verwelkomd. Hij spoorde meteen zijn vader’s tegenstander, Vandi op en begon een debat met hem. Er ontspon zich een vurig twistgesprek en de twaalfjarige knaap versloeg de grootste geleerde aan het hof van koning Janaka. Hij verloste zijn vader uit de macht van Varuna, Kahor was uiterst tevreden over zijn zoon en vroeg hem een bad te nemen in de rivier de Samanga, en zie, hij kwam recht van lijf en leden uit het water. Maar hij bleef zijn oude naam Ashtavakra voeren.

Opmerking: Ashtavakra noemde de aanwezige zeer geleerde braahmanen ook chaamars,huidkenners. De reden hiervan was toen ze hem zagen begonnen ze allemaal hem uit te lachen omdat  hij achtvoudig misvormd was. Ashtavraka vroeg toen aan hen waarom lachen jullie me uit huidkenners, jullie hebben alleen kennis over de huid vandaar dat jullie me uitlachen, maar jullie weten  niet hoe begaaf ik in geestelijk kennis ben. Jullie zijn chaamars (kenners van de huid).

Via radio kan je bijna elke zondag toespraken horen, door een zekere pandit. Is deze man in werkelijkheid een pandit? Wordt iemand inderdaad als een braahmaan geboren??? Waarom durft hij niet aan de luisteraars te vertellen dat iemand niet als een braahmaan wordt geboren? Een braahmaan spreekt alleen de waarheid. Zie verder onderstaande tekst voor deze zogenaamde van geboorte braahmanen.

Janaka vroeg:

  1. Hoe verkrijgt de mens kennis ? Hoe wordt bevrijding ervaren? En hoe wordt ongehechtheid bereikt? Zeg mij dit o Heer.

Kennis. Inzicht in de identiteit van het individuele ‘ik’ met het Paramatman of Brahman, ook Sat-Chid –Ananda of het Drie-Ene geheten: Zijn – wijsheid (het Weten) – de Absolute Zaligheid.

2.Bevrijding. Vrij zijn van onwetendheid (nl. omtrent Atman-Brahman) en van alle bindingen, alle slavernij, alle beperkingen: m.a.w. vrij zijn van alle onwetendheid, voortspruitend uit de drie gunas Sattva (goedheid), Rajas (hartstocht) en Tamas (onwetendheid), resp. Harmonie (evenwichtigheid), Beweging (drift), Inertie (duisternis). Deze onwetendheid  (avidya) is de wortel van alle gebondenheid en dus van alle lijden. Bevrijding komt als resultaat van bovengenoemde kennis.d.w.z. het is de volledige vernietiging van alle lijden en eveneens het verkrijgen  of beseffen of beleven van de opperste zaligheid in Eén-Zijn.

3. Ongehechtheid of Zelfvergetelheid. Dat is het niet-gehecht-zijn aan of onverschilligheid jegens de dingens van deze wereld én de dingen van het hiernamaals. Ongehechtheid (vairagya)  is de belangrijkste van de vier  vereisten voor kennis van het Brahman.

De drie andere vereisten zijn:

a)onderscheidingsvermogen (viveka), d.w.z. het vermogen het onderscheid te zien tussen het werkelijke en het onwerkelijke, tussen het leven en de vorm.

b) het verwerven van de zes voornaamste zedelijke deugden, d.w.z. beheersing van het denken  en de beheersing der zinnen;

 c) het vurig verlangen naar de Bevrijding of Eén-zijn met Atman-Brahman.

 

Ashtavakra antwoordde:

  1. Indien gij streeft naar bevrijding mijn zoon, vermijd dan de voorwerpen der zinnen als vergif en streef naar (betracht lett. Zoek) vergevingsgezindheid, oprechtheid, vriendelijkheid, tevredenheid en waarheidlievendheid als de zoetheid des levens (lett. Nectar).

1. Voorwerpen der zinnen. Gehechtheid aan werkelijkheid aan wereldse dingen is een groot struikelblok voor geestelijke vooruitgang en daarom moet men ze vermijden als vergif. Dit houdt in, dat wij ons los moeten maken van de gedachte ‘dit is van mij,’ dat is van mij’, want deze gedachte ontspruit aan de identificatie van het Zelf met het lichaam, het  voelen en het denken etc. Het loslaten van de uiterlijke dingen houdt eveneens de noodzaak in de organen der zinnen te beheersen.

       2. Oprechtheid. `Eén te zijn in denken en  spreken’, zoals Sri Rama-krishna het uidrukte. Hij had een grote

waardering voor deze deugd, die hij als essentieel beschouwde  voor geestelijke discipline.

  1. Waarheidlievendheid. Ook deze deugd schatte Sri Ramakrishna zeer hoog en hij beschouwde dit als

kostbaar bezit van de leerling. Men moet hierbij wel denken, dat het aankweken van deze deugden inhoudt, dat men het denken beheerst en verreint, opdat het Goddelijk Licht steeds meer zal uitstralen. Deze vers wijst zowel op de negatieve als op de positieve oefeningen van de leerling. Het opgeven van wereldse dingen is de negatieve oefening, het aankweken van zedelijke deugden de positie.

3.Gij zijt noch aarde, noch water, noch vuur, noch lucht, noch ether. Zo gij bevrijding wilt ervaren, weet dan dat het Zelf de getuige is van dit alles en dat het Bewustzijn Zelf is.

  1. 4.       Als gij u onthecht an uw lichaam (d.w.z. weet dat gij niet uw lichaam bent) en vertoeft in Intellect (doorlicht Inzicht, Bewustzijn) zult ge op datzelfde ogenblik gelukkig zijn, vol innerlijke vrede, en vrij van slavernij (gebondenheid).

 

        5. Gij behoort niet tot de kaste der Braahmanen of  tot welke andere kaste dan ook, of tot welke

            Ashrama dan ook. Gij wordt niet waargenomen door het oog. Ongehecht, zonder vorm en de

            Getuige van alle dingen zijt gij. Wees verblijd (sukhi).

 

 

In de oud – griekse filosofie vinden wij wat  bij het hindoeïsme zeven beginselen, respectievelijk de volgende benamingen: maar  eerste  in het hindoeïsme (de Sanatana Dharma)

In het hindoeïsme vinden wij de volgende indeling:

  1. Sthula Sarira: het fysieke lichaam; 2. Linga Sarira: de ziel of het astraal lichaam ; 3. Prana: levensenergie;4..Kama Rupa: het gevoel; 5. Manas: denkvermogen;  6. Buddhi: de oorsprong van de wetmatigheden in het universum; 7. Atman : goddelijk beginsel

 

In de oud -griekse filosofie vinden wij voor de bij het hindoeïsme genoemde zeven be­ginselen, respectievelijk de volgende benamingen:

  1. Soma  ; 2.Phantasma ;  3.Bios  ; 4.  Thumos  ; 5. Phren,  6. Nous  en 7.  Pneuma

 

Ook andere religies hebben dit overgenomen van Sanatana Dharma. Zie verder diverse symbolen en uitgewrkte voorbeelden. Vanaf bladzijde 8 begint  het hoofdstuk DE HERMETISCHE TAROT of  zevenvoudige bestaanswijze. Dit is ook het boek Maharayamayana overgeneomen. Shri Raam stelde diverse vragen aan zijn geestelijke leermeester Shri Vasishta, hoe een mens uit de kringloop van geboorte en  dood bevrijdt kon worden.

Wij belijders van Karmavadische Sanatana Dharma willen onze achterban en overigen die belangstelling hebben in hogere kennis niet meer dom houden.

De belijders van Sanatana Dharma worden ten onrechte door de christenen voor heiden uitgemaakt.

Wie zijn in werkelijkheid de heidenen????? Wie hebben overal op de wereld, geroofd, geplunderd, vermoord, vrouwen verkracht en mensen gedwongen om hun religie te accepteren!!!!

Wat hebben de moslims 700 jaar in India allemaal uitgehaald? Daarna kwamen de Engelsen, Portugezen, Spanjaarden, Nederlanders; allemaal hielden zich met bovengenoemde praktijken bezig. Waren deze mensen echte moslims, katholieken of  christenen  of rovers?????

Wat weten de jongeren hierover? Het wordt tijd dat deze mensen hun excuses aanbieden en ophouden om India en het Hindoeïsme langer aan te vallen.

Juist de christenen hebben van de leer van Sanatana Dharma het één en ander (van onze heilige schriften) overgenomen en zo ontstond het oude Testament. Dit is zuiver kennis van Sanatana Dharma, de namen zijn vervangen. Zo wordt rishie (ziener) Agast , zoon van PULASTYA, in de bijbel Augustus genoemd. En zijn tal van voorbeelden. Ook bestaat er geen Davidster, dit is het Statisch symbool van Sanatana Dharma, die de mannelijke en vrouwelijke principe voorsteld en wordt bij een poedja getekend. Het wordt tijd dat deze mensen durven om de waarheid aan hun achterban te vertellen. Waarom zullen zij het doen? Ze trachten hun machtspositie te behouden, door leugens  te vertellen. Ze zullen nooit rein van geest zijn zolang ze nog vis en vlees eten en zolang zij hun handelingen in onwetendheid verrichten. Is er sprake van moraal?????

De Grieken hebben diverse aspecten van de Vedische leer over genomen, zoals de vier maatschappelijke ordening van de samenleving, nl. priesters (filosofen); de soldaten (koningen), de handelaren en handarbeiders. De filosofen (priesters waren hoogste in de rangorde, die niet door geboorte wordt verkregen, maar door veel studie, zelf ontwikkeling, meditatie, zuiver voorbeeldig leven leiden, anderen onderwijzen enzevoorts.

Zij hadden veel respect en aanzien in de samenleving, maar deze filosofen (yogi’s, zieners) leefden heel eenvoudig en waren zeer tevreden met het weinige wat zij bezaten. Dit is typisch een Indiaas leven voor een ziener (rishi)/filosoof. Vanwege diverse contacten door de handel kwamen zij in contact met  Indiase rishi’s en muni’s (zieners/filosofen).  Zodoende hebben de Grieks-Romeinse leer diverse invloeden/leringen overgenomen van de Indiase geleerden/filosofen.

Een ander bewijsmateriaal dat zowel de christenen als moslim niet durven vertellen is dat zij van  Sanatana Dharma hebben overgenomen,  het gebedssnoer.***** krans (rozenkrans).

Letterlijk uit het  boek “Symbolen van de Islam”

God is echter niet alleen naar buiten toe de Enige, maar ook in het Innerlijk. Zijn wezen verdeelt zich niet in meerdere eigenschappen, want anders zou de innerlijke vermenigvuldiging van het wezen van God onvermijdelijk de uiterlijke vermenigvuldiging – en daarna het polytheïsme (veelgodendom – tot  gevolg  hebben. Als voorbeeld van de verdeling van de goddelijke eigenschappen is het polytheïstische hindoeïsme te hebben. (Opmerking: dit is onterecht, de belijders van Sanatana Dharma dienen één God, zie uitgebeide uitleg). De moslims hebben 99 namen aan één God gegeven, waarom hebben zij dit gedaan??????

Als voorbeeld van de verdeling van de goddelijke eigenschappen is het polytheïstische hindoeïsme te noemen, waarin Brahmaa schepper is (hartstocht), Vishnu behoeder (goedheid) en Shiva  ( vernieuwer) vernietiger en hier zogezegd sprake is van een reductie van de respectieve functie. Opmerking: van de schrijver in elk levenswezen zijn deze drie geaardheden aanwezig.

Dit al  is een drieeheid: naam, vorm en werk. Van de namen is de taal het uktha, (een soort recitatief) want daaruit komen alle namen voort [utthậ]; zij is hun sậman, want zij is gelijk [sama] aan alle namen; zij is hun brahman, want zij draagt [bhr] alle namen.

Veder is van de vormen het oog het uktha, want daaruit komen alle vormen voort; het is hun sậman, want het is gelijk aan alle vormen; het is hun brahman, want het draagt alle vormen.

De 99 namen van God volgens de leer van  de moslims en afzonderlijke eigenschappen rewpectievelijk zijn absoluut gelijkwaardig aan elkaar, hoewel de meest geliefde namen ‘de Erbarmer’  en ‘de Barmhartige’ (Ar-Rahmận, Ar-Rahïm)  zijn. Aan de Egyptische musticus Dhu’n-Nun (overleden 859) werd eens grvraagd: Noem mij de grootste naam van God! Daarop antwoordde Dhu’n-Nun: ‘Toon mij de kleinste! En hij gooide de vraagsteller naar buiten. De 99 mooiste namen worden gereciteerd om over het wezen van God te mediteren. Een hulpmiddel bij het reciteren en bij de meditatie (dikr) is de misbala, een ketting van 33 of 99 kralen van hout, glas of plastic.De misbaha stamt oorspronkelijk uit India, waar hij ook in het hindoeïsme en het boeddhisme een hulp is bij het mediterem. Wat de functie betreft is de misbaha te vergelijken met de rozenkrans van de katholieken. De japa maalaa van de Sanatana Dharma is, 27, 54 of 108. Er zijn 27 nakshatras, en elk van deze hebben 4 pada’s. Als 108 door 12 deelt, krijgt men het getal 9. Het getal 9 is het eindcijfer. Over het 108 zijn heel veel betekenissen, maar het zal te veel worden om allemaal op te sommen. 1= God, 0 is universum.

Als we 1, 0 en 8 optellen, krijgen we als resultaat 9. Dit staat voor waarheid, omdat 9 niet aan Maya (illusie) onderhevig is, verandert het niet. Het getal 9 toont ook de kwaliteiten van de planeet Mars aan, durf en moedig gedrag en waarheidslievend. Door te tegenslagen van Mars zoeken wij de Allerhoogste God.

 

Opmerking: Hoe de moslims en katholieken het gebedsnoer van de Sanatana Dharma hebben overgenomen, zo hebben zij uit onze boeken hun eigen leer of religie samengesteld. Dus dit is plagiaat. Welke god hadden deze mensen voorheen aanbeden??? Welke god aanbeden de moslims broeders en de katholieken voorheen???

 

Het  grootste bewijsmateriaal dat de belijders van Sanatana Dharma maar één  God dienen.

Nu ondervroeg hem Vidagdha Sậkalya:

‘Hoeveel goden zijn er, Yậjñavalkya?’ Hij antwoordde met het aantal, dat gegeven wordt in de aanroepingsformule van de hymne aan ale Goden:‘Drie en driehonderd en drie en drieduizend.’‘AUM’,(Syllabe gevuld met mystieke kracht, equivalent aan het brahman) zei hij, ‘maar hoeveel goden zijn er werkelijk, Yậjñavalkya?’ ‘drieëndertig.’ Aum,’ zei hij, ‘maar hoeveel goden zijn er werkelijk, Y ậjñavalkya ‘Zes.’ ‘AUM,’ zei hij, ‘maar hoeveel goden zijn er werkelijk,Yậj ñavalkya?’ ‘Drie.’‘AUM,’ zei hij, ‘maar hoeveel goden zijn er werkelijk, Yậjñavalkya?’ ‘Anderhalve.’ ‘AUM,’zei hij, ‘maar hoeveel goden zijn er werkelijk, Yậjñavalkya?’ ‘Eén.’ ‘AUM,’ zei hij, ‘welke zijn die drie en driehonderd en drie en drie-duizend?’

  1. Hij zei:‘dit zijn hun functies, maar er zijn maar drieëndertig goden.’ ‘Welke zijn die drieëndertig?’ ‘De acht Vasu’s, de elf Rudra’s, de twaalf Âditya’s, dat zijn er eenendertig; Indra en Prajậpati maakt drieëndertig.’
  2. Wat zijn de Vasu’s?’ ‘Het vuur, de aarde, de wind(de bewegende lucht), de atmosfeer, de zon, de hemel, de maan en de sterren, dat zijn de Vasu’s; want op deze is de hele wereld geplaatst, vandaar de naam ,<Vasus>. [van de wortel ‘vas’ {wonen}.
  3. ‘Wat zijn de Rudra’s? ‘ ‘ De tien adems [Met praana’ wordt in de eerste plaats de ‘adem’ aangeduid, het levensprincipe. Verder de vijf adems die de Indiërs onderscheiden; tenslote de organen, nl, de stem, het oog, het oor, de geest en de adem] in de mens, het <<zelf>> als elfde; wanneer zij heengaan uit dit sterfelijk lichaam, doen zij wenen [rud]; omdat zij doen wenen, daarom heten ij Rudra’s.
  4. ‘Wat zijn de Âditya’s?’ ‘De twaalf maanden van het jaar, dat zijn de Âditya’s; want onder het  voortgaan [yanti] nemen zij de hele wereld mee [ậdậ]; omdat zij onder het voortgaan de hele wereld meenemen, daarom heten Âditya’s.’
  5. ‘Wie is Indra, wie is Prajậpati?’ ‘Indra is de donder, Prajậpati het offer.’ ‘Wat is de donder?’‘ De bliksem.’ ‘Wat is het offer?’ ‘Vee.’
  6. ‘Welk zijn de zes goden?’ ‘Het vuur, de aarde, de wind, de atmosfeer, de zon en de hemel, dat zijn de zes; want deze zes zijn het al.’
  7. ‘Welke zijn de drie goden?’ ‘Dat zijn de drie werelden; want in deze wonen alle goden.’‘ welke zijn de twee goden?’Het voedsel en de adem.’ ‘Welk is de anderhalve?’ Hij die hier  reinigend waait [de wind].
  8. Hierover zegt men:>>Hij waait toch reinigend als één; hoe is hij dan anderhalf [adhyardha]?>> Omdat in hem alles hier op aarde gedijde [adhyrdh], daarom is hij anderhalf.’ ‘Welke is de ene god? ‘De adem; hij is het brahman; de <<gindse>>[bovenaardse] noemt men hem.’
  9. ‘Hij die die purusa, wiens zetel de aarde, wiens wereld het vuur, wiens licht geest is, kent als de essentie van ieder<<zelf>>, die is de ware weter, Yậjñavalkya.’‘Ik ken die purusa, de essentie van ieder <<zelf>>, van wie gij spreekt. Deze purusa in het lichaam, dat is hij. Zeg, Sậkalya, wat is zijn godheid?’

‘De onsterfelijkheid [het onsterfelijke],’zei hij.

Ik zal het bijdeze laten. De moslims enkatholieken hebben niet alles kunnen overnemen van de Sanatana Dharma  en vandaar dat ze  onwaarheden in hun boeken over onze religie hebben geschreven dat wij vele goden dienen. Dit berust op onwetendheid. Wij belijders van Sanatana Dharma gaan niet huis aan huis om mensen te bekeren of andere dwingen of gedwongen hebben om moslims te worden. De moslims hebben 6 maanden lang  onze boeken verbrand. Zie verder in deze artikel. Foei!!!!!!!!

 

De zevenvoudige bestaanswijze van de mens vinden wij ook terug in alle wereldreligies op deze wereld.

Shri Raam Bhagavan stelde aan zijn goeroe (geestelijke leermeester) Vasishta diverse vragen hoe een mens uit de kringloop van geboorte en dood bevrijd kon worden.

In de oude tijd was er heel veel contact van andere werelddelen met India (Bharata) om kennis te verwerven.  Kennis die zij uit India hadden mee gekregen  zelf gingen gebruiken en als of het van hen afkomstig is.Wanneer de ware geestelijke leiders over onderstaande kennis de werkelijkheid zouden beschikken en deze zouden onderwijzen dan zouden wij vandaag geen wereldoorlogen hebben gehad. Maar tegenwoordig hebben we te maken met geestelijke leiders met lange ij. Zij lijden aan een droom ziekte van macht. Ze zijn op macht belust. Heelwat Westeuropese namen zijn oorspronkelijk afgeleid vanuit het Hindi en sanskrit (bijvoorbeeld mens is afgeleid van manusya.

 

In het boek DE DA VINCI CODE , GESCHREVEN DOOR DAN BROWM staat op bladzijde 18, het volgende: “Pijn is goed,  ‘fluisterde Silas, en hij herhaalde de mantra (opmerking lezers hier wordt van mantra gesproken, en deze is afkomstig van Sanatana Dharma, die kent alleen mantra’s) van pater Josemaria Escriva, de Leersmeester van alle Leermeesters. Esceva is in 1975 gestorven, maar zijn wijsheid leefde voort, zijn woorden werden nog steeds door duizenden trouwe dienaren over de hele wereld gefluisterd als ze op de vloer knielen en deze heilige handelingen van de zelfkastijding uitvoeren.

Op bladzijde 23 van dit boek staat nog het volgende vermeld: ‘Bezu Fache,’zei de chauffeur, terwijl ze de hoofdingang van de piramide naderden. ‘We noemen hem le Taureau.’

Langdon wierp hem een blik toe en vroeg zich af of elke Fransman een mysterieuze bijnaam had die naar een dier verwees. ‘Noemt u uw hoofdinspecteur de Stíér?’

De man trok zijn wenkbrauwen op. Ùw Frans is beter dan u wilt doen geloven, monsieur Langdon.’ Mijn Frans is waardeloos, dacht Langdon, maar mijn kennis van sterrenbeelden mag er wezen. Taurus was altijd de stier. In de astrologie werden over de hele wereld dezelfde symbolen gebruikt. De agent bracht de auto tot stilstand en wees tussen twee fonteinen door naar een grote deur in de zijwand van de piramide. ‘Daar is de ingang. Succes, monsieur.’‘Gaat u niet mee. ‘Mijn opdracht is om u hier af te zetten. Ik heb bezigheden.

Driehonderd jaar na Jezus Christus, zijn door de Katholieke Kerk meer dan 6.000.000 mensen gedood, die met astrologie bezig waren. Kennis van astrologie komt uit India en niet van Griekenland.

De kennis van vedische astrologie (Jyotish) gaf Heer Brahmaa (de Schepper) aan Narada (de boodschapper van de goden en hij gaf op zijn beurt  het door Shaunaka en andere wijzen door. Vasishta, gaf het aan zijn Parashara. In de Rig Veda staat het meer dan 8000 jaar.

Parashara was de vader van wijze  Vede Vyaasjie. Verder zijn 6000 jaar oude palmbladeren bewaard gebleven waarin astrologische mantra’s zijn gegrift. Dit heb ik zelf geconstateerd toen ik in 1997 een bezoek bracht in Bangalore bij een Vedische Astroloog die mijn vorige levens uit deze bladeren voor las. Hij vertelde wie ik voorheen was en wat zijn mijn levensopdracht in dit leven is. Ik hoop dat het uitkomt wat de astroloog voorspeld had.

Verder zijn de oude Grieken (Griekenland was voorheen een provincie van India en werd Pulindadesha genoemd in de tijd van Mahaabhaarat), die de grondleggers van de westerse astrologie zijn. Zij hebben  contact gehad met Indiase geleerden omdat  hun astrologie in verrassend veel opzichten op de Vedische astrologie lijkt. Zij werken ook met de 27 maan-constallaties (nakshatras., een ander keer meer hierover). Pythagoras was naar India afgereist om zich de Vedische kennis(astrologie, wiskunde, geneeskunde, etc) eigen te maken en deze daarna aan zijn leerlingen heeft overgedragen. In de leer van Sanatana Dharma, is Pythagoras, meer bekend als Pita Goeroe. De vader van heel veel kennis.

In een latere periode zijn in de christelijke traditie en cultuur talloze beoefenaars van de astrologie en aanverwante gebieden vermoord.

Pulinda: We vinden hiervan een vermelding in het Mahaabhaarat (Adiparva 174.38) waar gesproken wordt van de bewoners van de provincie Pulinda. Dit gebied werd veroverd door bhimasena en Sahadeva. De Grieken staan als Pulinda’s bekend, en in het Vana – parva van het Mahaabhaarat wordt verklaard dat het niet Vedsiche ras van deze streek over de wereld zou komen te heersen. Het Pulinda – gebied behoorde tot de provincies van Bharata en de inwoners werden ksatriya-vorsten en de hunnen beschouwd. Later evenwel, als gevolg van hun verzaking van de braahmaanse cultuur, werden ze als mlechha’s aangemerkt (zoals moslims degenen die buiten de islamitische cultuur staan kafirs noemen en christenen niet – christenen heidenen.

 

Geschreven bronnen.

Historisch gezien is de geschiedenis van Ayurveda de geschiedenis van haar medische geschriften. De oudste literaire bronnen zijn de in het Sanskriet gestelde Veda’s. Deze tradionele kennis, die in voorafgaande perioden mondeling werd doorgegeven, bestaat uit vier omvangrijke teksten: de Rig veda, Sama veda, Yajur veda en Artharva veda. Deze teksten zijn verschillend van opbouw en bevatten naast onder meer historische aantekeningen, wiskundige stellingen en astronomische waarnemingen, ook de eerste verhandelingen over medische wetenschap. Met name de Rig veda en de Atharva veda bevatten diverse verwijzingen naar geneeskundige kennis. Er worden lijsten met  geneeskrachtige planten en kruiden vermeld, maar ook het gebruik van prothesen, de behandeling van vele ziekten en zelfs het uitvoeren van operaties komen in deze teksten aan de orde.

Klassieke werken

In de vedische periode (6000 voor Christus tot 600 voor Christus) werden bijeenkomsten georganiseerd waarbij experts van verschillende vakgebieden samenkwamen. Naar  aanleiding van  één van deze bijenkomsten zijn de oudste ayurvedische compilaties opgesteld: De Agnivesa Samhita en de werken van de artsen Bhela en Harita. Het eerste werk is in de vorm van de , in later tijd geschreven, charaka Samhita praktisch in zijn geheel bewaard gebleven. Van de andere werken zijn slechts fragmenten voorhanden. In al deze teksten wordt aan een achtvoudige indeling van geneeskundige vakgebieden gerefereerd:

  1. Interne geneeskunde
  2. Kindergeneeskunde
  3. Chirugie
  4. Psychologie en psychiatrie
  5. Keel-, neus, oor- en oogheelkunde
  6. Toxicologie
  7. Verjonging
  8. Vruchtbaarheid

 

De Charaka Samhita is het oudste bewaard  gebleven medische manuscript. Het boek is een samenvoeging van de werken van Atreya Muni, Agnivesa en andere auteurs en vormt een van de standaardwerken van Ayurveda op het gebied van interne geneeskunde.

Een minstens even belangrijk werk is de  Sushruta Samhita, geschreven door de arts Sushruta, die omstreeks 1000 voor Christus leefde en werkte in de stad Benares. Letterlijk wordt er gezegd dat in dit boek de nadruk meer op chirurgie, maar in grote lijnen omvat het dezelfde geneeskundige kennis als de Charaka Samhita.

Uit hun vorm valt af te  leiden dat  beide werken een reeds lang bestaand en uitgewerkt medisch systeem beschrijven. Klaarblijkelijk zijn deze compilaties indertijd opgesteld met als doel de toenmalige medische kennis in zijn totaliteit weer te geven. Opvallend is de buitengewoon krachtige en samenvattende stijl. De teksten getuigen van een vergaand rationeel begrip van fysiologische en pathologische fenomenen.

De gegevens die ze bevatten hebben betrekking op reële ziektebeschrijvingen, de meest effectieve behandeling en de toegepaste geneesmiddelen. Al met al kan worden gesteld dat zowel de Charaka Samhita als de Sushruta Samhita een opmerkelijke hoeveelheid informatie bieden met betrekking tot vaststelling van ziekten, pathologie en werking van medicijnen.

Het geneeskundig onderwijs rond de 7e eeuw voor christus vond plaats aan faculteiten van univrsiteiten in de grote steden. Sommige grotere universiteiten besloegen meer dan een vierkante kilometer. De gebouwen boden plaats aan zo’n  vijftienhonderd professoren en tienduizenden studenten. Taxila bezat reeds in de 7e eeuw voor Christus een grote internationale faam als universiteitsstad.

Het was een centrum van studie dat openstond voor Griekse, Arabische en Chinese wetenschappers.

De verspreiding van Ayurveda

In de derde eeuw voor Christus werd tijdens de Maurya-dynastie door koning Asoka een netwerk van ziekenhuizen, gezondheidsklinieken en kruidenkwekerijen opgezet. Zijn regering luidde een periode van grote bloei van wetenschappen en kunsten in. Tezamen met het boeddhisme werd in de eeuwen daarna de ayurvedische gezondheidszorg overgebracht naar Tibet, Indochina,Indonesië, China en Japan, waar regionale varianten ontstonden.

Khotan in Centraal  Azië had een universiteit waar veel Indiase geleerden lesgven. Door handelsrelaties en culturele invloed breidde Ayurveda zich tot aan de 15e eeuw uit tot over een groot gedeelde van zuidoost Azië, inclusief de ontelbare eilanden van de Oostindische archipel, van Sumatra tot Nieuw-Guinea.

In de 8e eeuw stelden verscheidene ziekenhuizen in Bagdad en andere plaatsen in  het Midden-Oosten ayurvedische artsen in leidinggevende functies aan. De roem van het ayurvedische geneeskundig systeem verspreidde zich over de hele toenmalige beschaafde wereld: Perzië, Arabië, Griekenland, Rome en China. India werd gezien als het centrum van kennis en veel filosofen en geleerden bezochten India om nieuwe  kennis op te doen. Vanaf de 4e eeuw kregen de universiteiten van Nalanda en Valabhi een belangrijke functie. Hier werden wetenschappen als wiskunde, astronomie en geneeskunde verder ontwikkeld en onderwezen. Varahamihira, een veelzijdige geleerde uit die tijd, deed hier zijn botanisch en farmacologisch onderzoek.

Nalanda trok veel studenten aan vanuit het buitenland. De toelatingseisen waren hoog; slechts een op de tien studenten werd toegelaten. Deze universiteiten werden gefinancierd door de omliggende steden. Naar verluidt beschikte de universiteit van Nalanda in de 12e eeuw over een bibliotheek van negen miljoen boeken. Na een plundering in 1199 door afgaanse legertroepen brandden de restanten van de bibliotheken zes maanden lang.

Foei!!!!  Moslims, dit is handeling in onwetendheid en tot heden worden aanslagen door deze mensen in India uitgevoerd.  Ze kunnen niet helpen omdat ze ossenvlees eten. De blanken die gaan ook door met hun handelingen in onwetendheid, omdat zij hun materiële belangen veilig willen stellen. Wat hebben de blanken met al het verdiende geld gedaan??? Ze hebben wapens gemaakt en in andere landen uitgetekst. Nu komen ze geld tekort. Hun eigen economie kunnen zij niet meer redden. Beleggers zijn de dupe van de zogenaamde zeer geleerde mannen geworden. Het geld van de beleggers hebben ze in wapens belegd en dat zal nooit bekend gemaakt worden. Dit is het grootste geheim. Waarom is dit allemaal gebeurd, ze hadden het geld op een oneerlijke manier verdiend. Stof is weer stof geworden

 

BEGINSELEN   (Vergelijking:tussen diverse religieuze stromingen)

In verband met hun werkzaamheid in de mens

Esoterisch Buddhisme                       Vedânta                                   Târaka  Râja  Yoga
Ātmâ                                                    Ātmâ                                        Ātmâ
Buddhi                                                  Ānandamayakosha                 Kâranopadhi
Manas    {Vijnâna                               Vijnânamakosha                    {

{Wil en gevoelens             {  Manomayakosha                    {  Sûksmopâdhi

Kâmarûpa
Lingasharîra                                     {  Prânamayakosha      
Prâna                                                 {                                                   { Sthûlopâdhi
Sthûlasharîra                                   Annamayakosha                {
BEGINSELEN
Hindoes          Latijn          Grieks      Arabisch        Chinees       Hebreeuws     Egypte    I      Egypte  II
Ātmâ               Spiritus       Nous          Hâhût           Ch’ang         Neshamah     Atmu              Chu
Buddhi            Mens           Dianoia      Lâhût           Chen             Ruach            Putah             Cheybi
Manas             Aminus       Phasma      Djabarût      Houèn          Ruach            Akhu              Bai
Kâma(rûpa)   Imago         Eidôlon      Malakût       Kouei            Nephesh         Seb                 Ab(hati)
Prâna              Anima         Psyche        Nâsût            P’eh             Nephesh         Ba                   Anch
Lingasharîra   Umbra        Skia            Nâsût            P’eh             Koech ha        Khaba            Ka
                                                                                                             Goef
Deha                 Corpus      Soma           Adjisâm        Ji                   Goef               Kha                Chat

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het symbool van Sanatana Dharma, hebben de Joden overgenomen als of het van  hen afkomstig is. Statisch symbool  van Sanatana Dharma , wordt Davidster genoemd.

 

 

 

 

 

 

In beide komen een cirkel voor en midden in de cirkel het statische symbool van Sanatana Dharma.

Het statische symbool komt 2 maal voor bij Sanatana Dharma. 

Het statische van Sanatana Dharma, wordt door de Joden Davidster genoemd.

 

Overeenkomsten tussen de Hermetische tarot en de Bhagavad- Gietaa

 

7.1    DE HERMETISCHE TAROT

 

In het Tantrisme heeft men de problematiek omtrent de oerpolariteit geest-materie, tijd-eeuwigheid, god-schepping, als volgt uitgewerkt. De hele schepping vormt een uitdrukking van twee basisbeginselen: energie en bewustzijn. Het begrip energie moet zeer ruim worden opgevat, omdat het Tantrisme hiertoe ook gedachten, gevoelens, geestelijke wezens en krachten rekent. Hoewel deze laatste vanwege hun hoge trillingsgraad voor de meeste mensen onzichtbaar zijn, neemt de helderziende ze als vorm of energie waar. In het Tantrisme wordt het universum, als uitdrukking van energie, Shakti genoemd; het bewustzijnaspect hiervan Shiva. Shakti en Shiva zijn van nature een en hetzelfde wezen. Voor de schepping liggen zij naamloos, vormloos en onbeweeglijk in de hoogste wereldgrond besloten. Op onverklaarbare wijze treedt Shakti, vrouwelijke tegenhanger van Shiva, vol begeerte tot scheppen, uit de vormeloze wereldgrond naar buiten. Shiva blijft achter en moet toezien dat Shakti binnen zijn alles omvattende bewustzijn een wereld van vormen schept. Op deze wijze ontstaat de oerpolariteit. Als gevolg hiervan komt het zuivere en vormloze bewustzijn van Shiva binnen deze wereld slechts in de gesluierde gedaante van energie en vorm tot uitdrukking. Zij treedt uitsluitend als uitdrukking van Shakti op. Na het creëren van de hogere, scheppende werelden, verdicht het Shakti-principe zich tot de lagere natuurrijken. Volgens Tantristische opvattingen is de mens geen enkelvoudig wezen,  maar vormt hij naar lichaam en geest een manifestatie van de verschillende scheppingsrijken of Shakti-energieën. De mens als micro-kosmos vormt daarom een manifestatie van alle krachten die binnen het universum, de macrokosmos, werkzaam zijn. Daar al het bewustzijn zich in dit universum als vorm of energie gebonden manifesteert, is daarin in wezen niets van eeuwige of blijvende aard. Volgens de Tantristische denkwijze kan het eeuwige, de tijdloze wereldgrond alleen worden bereikt, indien de Shakti-energie teruggeleid wordt naar Shiva, haar bron en echtgenoot. Het terugvoeren van alle fysieke en psychomentale energieën naar de oerbron en daarmee het opheffen van de oerpolariteit, vormt de essentie van alle yoga en het Tantrische systeem. Vanzelfsprekend moet deze transformatie van onderaf, het eindpunt van de schepping, in dit geval het lichaam, begonnen worden. De Shaktikrachten of -energieën die het lichaam opbouwen en onderhouden, prana’s genaamd, dienen te worden geconcentreerd en uit de organen te worden terugge­trokken. In hun ongeconcentreerde vorm verspreiden deze prana’s, die de mens door ademhaling en voeding tot zich neemt, zich via duizenden fijnstoffelijke kanalen, nadi’s over het hele lichaam. Midden door het lichaam lopen de twee hoofdnadi’s, ida (links) en pingala (rechts). Deze kronkelen zich vanuit de stuit in een zesvoudige wending omhoog. Deze nadi’s worden vaak beschouwd als de woning van Shiva en Shakti, zon en maan, vernietigende en opbouwende krachten. Hiermee wordt aangegeven dat de mens, zolang de transformatie nog niet tot stand is gebracht, onderworpen blijft aan de polaire krachten van opbouw en afbraak binnen het lichaam.

Om deze transformatie op gang te kunnen brengen, moet de mens door middel van concentratie en meditatie zijn prana’s in het laagste punt van het lichaam, het eindpunt van de schepping en daarom beginpunt voor de transformatie, samenbundelen en van daaruit omhoogleiden.Slaagt men erin de levenskrachten te bundelen en uit de ida en pingela terug te trekken dan kan de eerste stap op de weg van transformatie worden gezet. Deze bestaat uit het omhoog brengen van de levensenergieën door een kanaal, de sushumna, dat vanaf de stuit loodrecht naar de kruin voert. Dit kanaal door middel waarvan de mens zich met het centrum van de schepping in verbinding kan stellen, wordt in de yoga beschreven als axis mundi of wereldberg. Het is immers via dit kanaal dat de verschillende scheppingsrijken worden overbrugd en de oerpolariteit tussen schepping en schepper wordt opgeheven. Het chakramodel toont hoe het Hermisprincipe van binnenuit d.w.z. als autonome kracht binnen de mens werkt. Daar de mens volgens het Tantrisme is samengesteld uit alle krachten die binnen het universum werkzaam zijn , vormt het chakramodel zowel een psychogram, d.w.z. een beeld van de innerlijke mens, als een kosmosgram. Het proces van opstijging voert de levensenergie door de zes centra, elk door het lichaam van ida en pingala omsloten, tot aan de kruin omhoog. Dit zijn de chakra’s, ook de lotusbloemenen genoemd. Elk chakra, bestaande uit een aantal lotusbladeren, vormt een innerlijk zintuig,opgebouwd uit fijnstoffelijke krachten, die in relatie staat tot en ontleend is aan een van de energie-niveaus waaruit de mens naar lichaam en geest is opgebouwd. In de mens vormen de chakra’s als het ware sluizen of poorten, waardoor de mens in relatie met de verschillende scheppingskrachten kan treden. De hogere chakra’s vormen uitdrukking van de meer spirituele Shakti-energieën, terwijl de lagere meer verband houden met het stoffelijke universum. Daar volgens het Tantrisme de lagere energieën verdichtingen vormen van hogere, kan de mens zich via transformatie van lagere energieën met hogere in verbinding stellen. Dit proces voltrekt zich als de Shakti-energie door de chakra’s trekt. Zij trekt als het ware in elk chakra op een hoger niveau terug, het lager gelegen scheppingsrijk transformerend en opheffend. De tantricus ervaart tijdens dit proces hoe de verschillende scheppings­rijken met elkaar samenhangen. Bij elke transformatiefase smelten zijn eigen microkos­mische energieën met de corresponderende macrokosmische krachten samen. In de lagere fasen leidt dit tot ongevoeligheid voor hitte en pijn, in de hogere meer spirituele gebieden tot helderziendheid, helderhorendheid en overwinning van leven en dood. Indien dit integratieproces van de verschillende energieën tot het zesde chakra, gelegen tussen de wenkbrauwen, is voortgeschreden, treedt de Shakti in haar ware gedaante, vormloos, tevoorschijn. In de hoogste chakra, de kruin-chakra, dat zich op enige centimeters afstand boven de kruin bevindt, smelt zij samen met Shiva en wordt de oerpolariteit opgeheven. Deze chakra wordt ook wel duizendbladige lotus genoemd; daarbij heeft het getal duizend slechts een symbolische betekenis die aangeeft dat deze chakra in wezen vormloos is. In de Tantra yoga wordt vaak gesteld dat deze chakra eigenlijk niet bestaat, omdat in dit centrum elke polaire tegenstelling tussen waarnemer en waarneming, vorm en bewustzijn, kortom Shakti en Shiva, is opgeheven. Zoals gezegd, het scheppingsproces is nauw verbonden met een zevenvoudige manifestatie­wijze. In vele stelsels en godsdiensten vinden wij deze zevenvoudigheid terug. Een voorbeeld hiervan wordt geleverd in het bijbelboek Genesis, waarin verhaald wordt hoe God in zeven dagen de wereld schiep. Niet alleen ontvouwt de schepping zich vaak in zeven manifestatiebewijzen; de schepper zelf is er vaak ook op zevenvoudige wijze in betrokken. Enkele voorbeelden uit oude religies maken dit duidelijk. Zo is de Oud-Perzische godheid Ahura Mazda feitelijk een synthese van de zeven scheppingsbeginse­len, de Amesha Spentas; is Jehovah-Jahweh een synthese van de zeven Elohim of bouwmeesters en is in het hindoeïsme Agni-Vishnu het hoofd van de zeven planeet­goden of stralen der schepping.

De brug tussen God en mens wordt vaak gevormd door de hemelman. De hemelman is een mythisch wezen dat in zijn lichaam alle [zeven] scheppingsrijken manifesteert. Wij kennen een aantal van dergelijke hemelmannen zoals Pan-Kuo in het oude China, Purusha in het hindoeïsme, de Tetragrammaton van de joodse geheime leer, de Kaballah en Vishvakarma uit de Veda’s. Verschillende oude teksten leren ons omtrent de hoedanigheid van de hemelman of hemelmens. Zo vertellen de Rig-Veda’s ons dat Purusha de ‘mens’ is, waaruit Viraj geboren is, uit wie wederom de sterfelijke mens’ geboren is. Het is Purusha, zo zeggen de Veda’s, die’ de zeven hemelrivieren [de afda­lende scheppende krachten] en de zeven aarde rivieren [de zeven manifestatiewijzen van de mens] leidt en richting geeft. Wie zien dus, dat de hemelman een beeld is, samen­gesteld als het ware uit de zeven manifestatiewijzen van de schepper-God. Het is uit dit beeld, dat de mens als ‘kleinkind’ geboren wordt, als evenbeeld van de schepper- God.

Vele oude teksten wijzen op dit laatste, namelijk dat de mens als kleinkind van de schepper-God of liever diens manifestatiewijze, de hemelman, ook in een zevenvoudige manifestatiewijze bestaat. Zo kennen vele oude religies een zevenvoudig opgebouwde mens. Ook enkele moderne occulte scholen zoals de theosofie en de antroposofie gaan uit van een zevenvoudige opgebouwde mens. Uiteraard lopen de benamingen voor de verschillende manifestatiewijzen van de mens bij de verschillende stelsels uiteen. Het volgende overzicht van hoe de verschillende oude religies of geeste­lijke stromingen zich de mens opgebouwd dachten, is dan ook verre van volledig. De oude Egyptenaren benoemden de verschillende manifestatiewijzen als volgt:

  1. Kha: het lichaam
  2. Ba: de adem [lees levensenergie]
  3. Khaba: de schaduw [astraal lichaam of ziel]
  4. Akhu: de intelligentie, het denkvermogen
  5. Seb: de voorouderlijke ziel [wij zouden sinds C.G.Jung liever willen spreken van collectief onderbewustzijn]
  6. Buddhi: de oorsprong van de wetmatigheden in het universum
  7. Atma: het eeuwig beginsel

 

In het hindoeïsme vinden wij de volgende indeling:

1.Sthula Sarira: het fysieke lichaam

  1. Linga Sarira: de ziel of het astraal lichaam
  2. Prana: levensenergie
  3. Kama Rupa: het gevoel
  4. Manas: denkvermogen
  5. Buddhi: de oorsprong van de wetmatigheden in het universum
  6. Atman : goddelijk beginsel

 

In de oud -griekse filosofie vinden wij voor de bij het hindoeïsme genoemde zeven be­ginselen, respectievelijk de volgende benamingen:

1.Soma

2.Phantasma

3.Bios

4.Thumos

5.Phren

6.Nous

7.Pneuma

 

De romeinse wijsbegeerte benoemde deze zelfde zeven manifestatiewijzen als volgt:

1.    Corpus

2.    Imago

3.    Anima

4.    Animus

5.    Aminus

6.    Mens

7.   Spiritus

 

 

 

In de joodse geheime leer vinden wij de volgende indeling:

 

  1. Guf: het lichaam
  2. Kuch ha Guf: levensenergie
  3. Nepesh: astraal lichaam of ziel
  4. Ruach: het hart, het gevoel
  5. Neshamah: de intelligentie
  6. Chayah: de geest
  7. Yechidah: het goddelijk beginsel

 

Het oude boeddhisme volgens de Abhidhamma traditie, geeft een aantal verfijningen van deze zevenvoudige opbouw aan, met name op het gebied van de geestelijke, mentale vermogens. Zo leert de Abhidhamma-Sangaha ons dat er zeven primaire bewustzijns-factoren of beginselen zijn, te weten:

  1. Phassa: de zintuiglijke indruk
  2. Vedanta: het gevoel
  3. Sanna: de waarneming
  4. Cetana: de wilsaspecten
  5. Ekaggata: het concentratie vermogen
  6. Jivitindrija: de vitaliteit
  7. Manasikara: de opmerkzaamheid

 

Ook leert zij ons er in de mens zeven beginselen werkzaam zijn die tot verlichting kunnen voeren. Deze beginselen [Satta Bojjhanga] zijn de volgende:

  1. Dhammavicaya: het onderzoek naar de waarheid
  2. Sati : de bezinning
  3. Virija: de energie, de daadkracht
  4. Piti: de inspiratie
  5. Passaddhi: de sereniteit
  6. Samadhi: de eenwording
  7. Upekkha: geestelijk evenwicht

 

Wat al deze voorbeelden ons leren is dat vele belangrijke  religieus filosofische stro­mingen, de mens of wezenlijke aspecten van hem, zoals het bewustzijn, opgebouwd denken uit zeven lagen of beginselen. De hoogste of eerste van deze lagen wordt vrijwel altijd het goddelijk beginsel genoemd, de oorsprong der schepping. Rabbi Abba, een beroemd kabbalist, drukte deze waarheid als volgt uit: ‘Wij zijn zes lichten, die stralen middels een zevende; Gij zijt het zevende licht, de oorsprong van ons allen. Want wees ervan verzekerd dat er in deze zes geen stabiliteit is zonder de aanwezigheid van de zevende, want alle dingen zijn van de zevende afhankelijk’ Op elkaar volgende, met elkaar verband houdende scheppingslagen of manifestaties dus, waarvan de oorsprong, de kern en het  dragende middelpunt gevormd wordt door de zevende laag, datgene wat boven alle vorm en wording uitgaat en daarom identiek is met het hoogste scheppingsbeginsel.

De zevenvoudige bestaanswijze van de mens vinden wij ook terug in Westerse occulte tradities, waar deze veelal de volgende vorm aanneemt:

  1. Mineraal beginsel
  2. Plantaardig beginsel
  3. Dierlijk of animaal beginsel
  4. Het menselijk zelfbewustzijn
  5. Verhoogd [geestelijk] bewustzijn
  6. De wereld der archetypen of scheppingskrachten
  7. Het wezen en de oorsprong der schepping

 

Aangezien deze westerse occulte visie over de zevenvoudige opbouwwijze van de mens ten nauwste verbonden is met de menselijke ontwikkelingsweg, zullen wij hier dieper op ingaan.

Zoals reeds werd opgemerkt kan men de evolutie opvatten als een ontwikkeling van eeuwigheid naar eeuwigheid. Het ene allesomvattende goddelijke beginsel deelt zich in een zesvoudig polair krachtenveld, waarin talloze vormen en wezen tot bestaan komen. In haar evolutiegang, die de schepping ten slotte weer tot haar ene begin – en uitgangs­punt moet voeren, vormen de polaire krachten de aandrift die de levensvormen tot een steeds hogere mate van verinnerlijking voortstuwen. Dit geschiedt doordat elk wezen de ingeboren eigenschap bezit om het vreemde, hem tegengestelde, te overwinnen en hier­door een hogere mate van stabiliteit en werkelijkheid te bereiken. Binnen deze oertegenstelling streeft alles dus naar een optimale integratie, hoewel hieraan natuurlijk binnen de grenzen van de dualiteit, bepaalde beperkingen zijn gesteld. Deze drang naar integratie en opheffing van de scheppingspolariteiten openbaart zich binnen het menselijk bewustzijn in zijn hoogste vorm. Binnen het zelfbewustzijn komt het door middel van tijdelijke en duurzame belevenissen tot uitdrukking die het beurtelings beheersen en vervullen. Ze voeren de mens tot die grebssituatie die hij uiteindelijk ontstijgen moet, wil hij nog boven zijn reeds bestaande situatie uitkomen en daarmee aan de ontwikkelingswet, die aan het totale scheppingsproces ten grondslag ligt, beantwoorden. Deze tweespalt binnen het bewustzijn uit zich in de polaire belevenis van het vergankelijke en het duurzame die binnen de menselijke belevingswereld de strijd met elkaar aanbinden. Hiertoe behoort ook de tegenstelling tussen het ik en het andere dat in zijn wisselvallige en tijdelijke verschijning het continuë zelfbewustzijn keer op keer snijdt of zelfs geheel voor zich opeist. In het zelfbewustzijn dat, zoals het woord reeds aangeeft, bewustzijn voor, door en van zichzelf inhoudt, maakt de mens zich los van het zintuiglijke tijd-ruimte-beleven; hierdoor wordt de eerste aanleg tot eeuwigheidsbewustzijn in zijn belevingswereld geboren. Men kan de bovenaangegeven polaire kracht achter het ontwikkelingsproces van het menselijk bestaan als volgt verduidelijken. Tegenover het zich in hem ontwikkelende zelfbewustzijn plaatst zich in de mens telkens iets momenteels dat er van buiten af in binnendringt. Het treedt dit door middel van de zintuigen tegemoet en plaatst zich tegenover het continuë, stand­vastige als verandering, vluchtigheid en vergankelijkheid. De wereld behoort het lichaam toe en draagt daarom een tijdelijk karakter. Het hele ontwikkelingsproces van de mensheid kan men vervolgens omschrijven als het zoeken naar de werkelijke natuur van de mens. Binnen het menselijk bewustzijn kenmerkt dit zoeken zich door een strijd tussen het duurzame en het vergankelijke, het bewustzijn en de haar omringende wereld; anders gezegd tussen het zintuiglijke en het geestelijke. De aard van elk menselijk bewustzijn wordt bepaald door de innerlijke verhouding tussen deze ervarings­polariteiten. Tot welke hoogten een optimale verhouding het menselijk bewustzijn kan voeren, zal later uiteen gezet worden. Om een meer gedifferentieerd beeld te krijgen van de feitelijke voltrekking van dit evolutieproces en de erin te onderscheiden stadia, is de hierna volgende uiteenzetting bedoeld. Aan de hand van leringen die de wereld door de grootste leraren op de weg der geestelijke ontwikkeling werden geschonken, wordt geprobeerd een beeld te schetsen van de grondslagen waarop dit proces gebaseerd is. Drie stadia van evolutie vormen in de natuur de fundamenten voor het mens zijn. Als mineraal, plant en dier stellen zij de drie bestaansgebieden voor wier grondslagen het menselijk bestaan gebouwd is. Om een juist beeld van het wezen en de eigenschappen van deze stadia te verkrijgen moet men zich een kristal, een bloem en een hert naast elkaar denken. Door zich deze fenomenen in hun natuurlijke staat voor te stellen, kan men de aard van deze drie natuurrijken begrijpen. Het kristal vertegenwoordigt het minerale rijk en wordt gekenmerkt door de eigenschap dat het een in de ruimte uitgestrekt lichaam bezit, dat samengesteld is uit zijn moleculaire delen en volgens bepaalde geometrische patronen is gerangschikt. Verder kenmerkt het zich door het ontbreken van interne stofwisselingsprocessen en bezit het door zijn hardheid en stabiliteit een grote mate van bestendigheid tegen uitwendige omstandigheden. De bloem vertegenwoordigt het plantenrijk en heeft, evenals het kristal, een in de ruimte bestaand lichaam maar zij verschilt in die zin met het mineraal dat dit lichaam veelvuldig van gedaante verandert. Door voortplanting is zij in staat de eigen vorm in de tijd te genereren. Haar afhankelijkheid van en beïnvloeding door de omgeving is veel groter dan bij het mineraal. Men kan stellen dat de plant opgebouwd en instand gehouden wordt door de krachten, die haar vanuit het omringende heelal toestromen [denk hierbij bijvoorbeeld aan het zonlicht, de maanstand enz.]. De plant is een levend wezen, dat in tijd voortbestaat en zich door de opeenvolgende stadia – zaad, kiem, bloem, vrucht – kan continueren als de volgroeide plant afsterft. Als vertegenwoordiger van het dierenrijk behoort het hert tot  drie bestaansgebieden. Evenals het mineraal bezit het een lichaam, dat in de ruimte bestaat. Na de dood van het dier blijft dit als kadaver achter. Net zoals de plant, ontwikkelt en bestaat het dier in de tijd via de stadia embryo – jong hert-volwassenheid-voortplanting-dood. Als derde element voegt zich hierbij datgene wat mineraal en plant niet bezitten, namelijk het driftleven; gevoelens van lust en onlust, het instinct en de emoties. Voorts treedt bij het dier een eerste aanleg op van het tijdsbewustzijn; het leidt  nog niet tot innerlijke ervaring maar het gedrag wordt er wel door beïnvloed.

Men kan van het dier zeggen dat het geen los van de omgeving staande identiteit of zelfbewustzijn bezit; dit houdt tevens in dat het dier geen tijdsbewustzijn kent, dat het in staat stelt tot reflectie op eigen ervaren belevingen. Hieruit volgt de conclusie dat het dier geen los van de omgeving staande en bestaande identiteit bezit. Bij de mens komt als vierde evolutiestadium het zelfbewustzijn, dat zich uit in denken, voelen en willen tot ontwikkeling. Het is in dit stadium dat de mens eerst mens wordt; het is namelijk het niveau waarop hij zich los van moment of omgeving een eigen identiteit verwerft. Voor zover de mens zuiver lichaam is, behoort hij tot het minerale rijk; in deze toestand bestaat het lichaam na het heengaan van de geest, het stoffelijk overschot, dat uiteenvalt in zijn basisbestanddelen. Voor zover de mens een levend wezen is, dat zich kenmerkt door voortplanting, stofwisseling, bloedsomloop e.d. gelijkt hij op een plant. Men zou dit het vegetatieve lichaam van de mens kunnen noemen [sommigen noemen het vormkrachtenlichaam]. Dit lichaam draagt er zorg voor dat wat van nature dood en vormloos is [de minerale basiscomponenten] als organische materie in een eigen vorm wordt gegoten. Als met emoties en driften begiftigd wezen is de mens verwant aan het dier. Het is daarom geoorloofd te stellen dat de mens zowel in de minerale, de plant­aardige als de dierlijke wereld bestaat. Zoals gezegd komt in de mens het zelfbewustzijn tot ontwikkeling, het feit dat de mens dit zelfbewustzijn door de voortdurende stroom van zintuiglijke ervaringen en gewaarwordingen heen weet te handhaven, betekent dat dit bewustzijn zich niet geheel in de tijd laat oplossen. De reflectie en het vermogen tot zelfbeschouwing die dit bewustzijn eigen zijn en die de mens te allen tijde en in elke situatie kan aanwenden, verheffen hem boven de andere natuurrijken. De identiteit van een dier wordt bepaald door de vorm waarin het de omgeving tegemoet treedt; daarom vormt de soort waartoe het behoort tevens zijn identiteit.

Door het zelfbewustzijn waarmee het menselijk zijn zich uitdrukt wordt elk individu een soort op zich. De identiteit van het dier en de identiteit van de mens verhouden zich als soort tot afzonderlijk zijn. Recapitulerend kunnen wij dus zeggen dat de mens in de drie lagere natuurrijken tegelijk bestaat en daaraan als vierde een uniek stadium van ontwikkeling toevoegt; namelijk het zelfbewustzijn. Dit bestaan in de lagere natuurrijken komt in de menselijke beleving, wat het minerale rijk betreft, tot uitdrukking in de vorm van verwantschap met al wat een ruimtelijk vorm bezit. Zijn relatie met de planten­wereld stelt de mens in staat zich verbonden te voelen met dat wat groeit en zich vermenigvuldigt. Zijn verwantschap met het dierenrijk komt tot uitdrukking in het feit dat hij een bewustzijn heeft dat gebeurtenissen ervaart en op grond daarvan bepaalde indrukken tot innerlijke belevenissen kan omzetten. Doordat de zelfbewuste kern zich reeds grotendeels aan de onpersoonlijk beleefde tijd ontworsteld heeft, wordt in het mensenrijk een vierde trap van evolutie mogelijk gemaakt. Hierin wordt de tijd als het ware geïndividualiseerd en op een hoger plan in duurzaamheid omgezet.

Dit zelfbewustzijn ontwikkelt zich weliswaar in de tijd, maar kan niet tot een proces, dat zich alleen maar in de tijd afspeelt, gereduceerd worden. Dit wordt reeds duidelijk gemaakt door het feit dat het zelfbewustzijn of bewustzijn, in de meest ruime zin van het woord bij mensen van gelijke leeftijd in hogere mate van vorm verschilt.

De indrukken, die de mens via zijn zintuigen opdoet, vormen de basiscomponenten waaruit hij zijn persoonlijk innerlijk leven, psyche of zieleleven opbouwt. De ontwikkeling der zintuigen en de mogelijkheid tot deelname aan de wereld der uiterlijke verschijningen is door de natuur voor ieder in gelijke mate bepaald.

De mens in zijn vijfde evolutiefase benadert reeds het voorstadium van de uiteindelijke bewustzijnstoestand. In deze fase heeft het bewustzijn, dat nog met het lichaam verbonden is, reeds een hoge mate van zelfverwerkelijking op de aarde bereikt. De inzichten over de relativiteit en eindigheid van alles, die de geest via het lichaam heeft verworven, doen levensbeschouwelijke vragen ontstaan over de eigen identiteit buiten het lichamelijk bestaan om. Deze vragen hebben niet alleen betrekking op een mogelijk leven na de dood, maar evenzeer op het probleem van de ongeborenheid of onsterfelijk­heid. Het reflectieve denken komt tot de conclusie dat de geest onsterfelijk is en dat achter alle levensprocessen een diepe zin ligt. Om vanuit deze hogere bestaansgebieden tot een nog hogere realiteit te komen, waarin deze overtuigingen als het ware aan den lijve worden ondervonden, schiet het abstracte denken tekort. De weg, waarlangs het denken zich met de wortels van het eigen bestaan en daardoor met de wereldgrond verenigt, gaat via een strenge meditatietraning, yogabeoefening of geestelijke scholing. De bedoeling van deze technieken is het denken tot een werkelijke versmelting van denker en denkobject te laten geraken, zodat zij tenslotte als delen van een en dezelfde werkelijkheid worden onderkend. In deze hogere staat van bewustzijn openbaart zich datgene wat voor die tijd weliswaar niet bewust werd geweten, maar toch zijn stempel op het handelen en het denken in het dagelijks leven drukte. Onsterfelijkheid en ongeborenheid blijken dan de grondprincipes van het bewustzijn te vormen. Deze vijfde ontwikkelingslaag wordt dus gekenmerkt door een in vergelijking met het zelfbewustzijn vergrote mate van inzicht in het wezen der schepping. De wegen om tot dit verhoogde bewustzijn te geraken zijn zoals gezegd, vastgelegd in een aantal methoden en systemen als meditatie, yoga en concentratie. Het inzicht dat de mens in dit scheppingsniveau verwerft, weerspiegelt reeds dat de schepping in feite een gedeelde eenheid is, die de mens in zichzelf weer tot vereniging kan brengen.

De zesde en feitelijk hoogste ontwikkelingsfase van de mens [omdat de zevende de terugkeer in het volstrekte betreft] kan omschreven worden als die fase waarin de mens de scheppende krachten uit eigen ervaring leert kennen. Deze fase, de wereld van de geest, zoals zieners en verlichten deze beschreven, wijkt zo sterk af van de stoffelijke, dat alles wat erover gezegd kan worden voor degene, die alleen maar realiteit wil toekennen aan de zintuiglijke wereld, pure fantasie schijnt. Veel van wat daarover wordt gezegd is daarom slechts een benadering. In deze geestelijke wereld bevindt de geest zich temidden van scheppende krachten en wezens die de oude mens nog uit eigen waarneming kende. Het bewustzijn had zich toentertijd nog maar nauwelijks uit de wereldziel losgemaakt en het zelfbewustzijn had de mens niet zo diep vastgesnoerd als later het geval zou zijn. Doordat de tegenstelling tussen slapen en waken, of wel tussen leven en dood, nog niet zo absoluut was, kende deze mens ook gedurende zijn leven op aarde de realiteit van deze wereld. Hij was ermee vertrouwd en voelde zich ermee verbonden. Later zou deze kennis meer en meer in het onderbewustzijn verdwijnen, opdat het ik-bewustzijn zich kon ontwikkelen. In deze zesde evolutiesfeer kunnen de geestelijke archetypen van alle aardse dingen en wezens in hun ware realiteit worden ervaren. Wat hier met archetypen bedoeld wordt, krijgt misschien meer vorm als men denkt aan de geestelijke conceptie, die een kunstenaar kan hebben voordat hij met zijn werk begint. In de geestelijke wereld zijn dergelijke archetypen van alle dingen aanwe­zig. Dit inzicht werd reeds door Plato verkondigd. Net als elke ingewijde in de wereld van de geest leerde hij, dat de aardse vormen een spiegeling waren van de volmaakte ideële realiteit. In de geestelijke wereld kunnen deze oerideeën rechtstreeks in hun scheppende arbeid worden waargenomen. Ook op aarde werken deze principes in het bewustzijn van de mens. Is de mens nog niet tot hun volle realiteit ontwaakt, dan worden zijn slechts in schimmige abstractie ervaren. Alleen in de hoogste stadia van denken en creatieve schepping vertonen zij op aarde iets van hun eigen licht. Voor een menselijk wezen dat in staat is bewust uit het lichaam tot deze geestelijke wereld op te stijgen, zijn deze oerideeën even vertrouwd als de vormen in de natuur voor de doorsnee mens. Het verschil met de stoffelijke wereld ligt mede in het feit dat hier alles in een staat van voortdurende beweging is; als een toestand van onafgebroken scheppende werkzaam­heid. Een moment van rust of de mogelijkheid om een zekere tijd op een bepaalde plaats te verblijven, zoals in de fysieke wereld, bestaat daar niet. De archetypen in de geestelijke wereld bezitten geen afgebakende contouren en vormen zoals in de fysieke wereld. Hun vormen wisselen snel en in ieder oerbeeld ligt de mogelijkheid om ontelbare speciale gestalten aan te nemen. Zij laten deze als het ware uit zichzelf voortkomen en nauwelijks is er een ontstaan of het archetype gaat ertoe over een volgende te vormen. Hun bezigheid staat niet op zichzelf. Het ene heeft bij zijn scheppende werk hulp nodig van de andere. In de stoffelijke vormenwereld vindt dit beginsel zijn weerslag in de natuurwetten en het feit dat alles op alles bouwt. Het is dan ook vaak zo dat talrijke archetypen met elkaar samenwerken om in de wereld een bepaald wezen te laten ontstaan.

Naast archetypen kan degene,die zich op dit gebied beweegt, ook klanken en melodieën waarnemen. Hij waant zich in een zee van geluid. In dit samenklinken drukken de harmonieën, ritmen en melodieën de oerbeginselen van het bestaan uit. Wat zich in de stoffelijke wereld aan het verstand als wet mededeelt, doet zich in de geestelijke wereld als muziek voor [de Pythagoreeërs noemden dit de muziek of harmonie der sferen, Christelijke mystici de audotio- spiritualis]. Voor iemand die in staat is haar te horen, vormt zij een werkelijk doorleefde realiteit en geen zinne-beeldig begrip. Het is door de ervaring van het wezen van deze zesde sfeer of menselijke ontwikkelingsfase, dat de mens voorbereidt wordt op de uiteindelijke en hoogste integratie met het scheppend beginsel. Immers de mens is zevenvoudig geschapen als ‘kleinzoon’ van de hemelman, het mythisch wezen dat in zich alle scheppingsrijken belichaamde. Het hoogste, centrale punt van de schepping, het beginsel van waaruit de andere lagen zich manifesteren, wordt in een aantal religies en wijsgerige systemen gezien als een synthese van een aantal scheppingsbeginselen, zoals de Elohim, de Amesha Spentas of zeven planeetgoden. Deze scheppingsbeginselen, de archetypen in eigenlijke zin, zijn het die de zesde ontwikkelingsfase van de mens belichamen. Ervaring met het wezen van deze beginselen en de realisatie van de mens dat hij de kleinzoon is van de hemelman en als zodanig een synthese vormt van deze centrale scheppingspunt als volstrekte identiteit.

De mythen beelden gebeurtenissen uit zoals deze zich aan het begin van de schepping voltrokken en sindsdien de aard van het bestaan op aarde bepalen. Hierdoor openbaarde de mythe iets over de wezenlijke structuur van het leven in de tijd. Deze tijd kan men omschrijven als de duur of het wezen van de opeenvolgende gebeurtenissen en momenten. Een dergelijk tijdsbegrip richtte zich eerder op het ontstaan van de tijd, waardoor deze gebeurtenissen pas mogelijk werden. Zodoende was deze visie over de aard van de tijd niet historisch bepaald, maar die van een onafhankelijke, altijd actuele werkelijkheid. De functie van de scheppingsmythe is dan ook het actualiseren van een bestaansprincipe dat aan het menselijk voorstellingsvermogen vooraf en te boven gaat. Door de mythe te vertellen kon men deze realiteit op elk willekeurig moment weer beleven. Zo stelde deze belevenis de verteller en de toehoorders in staat om in een toestand van bovenaardse tijdloosheid, verlichting, te geraken. Het verhief de mens boven zijn eigen historisch bepaalde tijd en plaatste hem in de grote of kosmische tijd, de tijd waarin schepping en vernietiging van het heelal een cyclisch gebeuren vormen.

Deze tijdsopvatting verschilt geheel van de latere; haar essentie was duurzaamheid en liet zich niet in fragmenten uiteenrafelen. Deze mythische tijd staat dus lijnrecht tegenover de historische tijd, die immers uit een serie afzonderlijke gebeurtenissen is opgebouwd. Door het steeds opnieuw weer navertellen van de mythe worden de muren, die een bestaan voorstellen dat zich geheel richt op het leven op aarde, telkens weer door­broken. De mythe kon op elk moment de eeuwigheid weer actueel maken. Daarmee plaatste zij degene, die haar begreep en doorleefde, in een bovenmenselijke situatie. Deze beleving stelde de vroegere mens in staat een werkelijkheid te benaderen die hij vanuit het zintuiglijke bewustzijn onmogelijk zou hebben kunnen realiseren. Wie de waarachtige geschiedenis van de eeuwige ondergang en herschepping van de kosmos aanhoorde, werd zich vanzelf bewust van de verhouding tussen het eeuwige en het tijdelijke. Dit betekende dat de blinddoek van de zintuiglijke gebonden tijd werd afgenomen en het eeuwige achter de menselijke geschiedenis werd ervaren. Het bracht verlossing van onwetendheid over eigen heden en verleden en daarmee verlichting binnen het bewustzijn. Het transcenderen van de aardse tijd en het terugvinden van het eeuwige, dat altijd achter de aardse tijd rust, staat gelijk met de openbaring van de allerhoogste en laatste werkelijkheid. Zoals reeds werd gezegd komen het oerritme en de periodiciteit van de schepping in deze archaïsche mythen en symboliek het sterkst naar voren. Met name in de Indiase mythologie heeft deze leer tot opheffing van het onwerkelijke door verheffing tot de werkelijkheid zich het meest ontwikkeld. Als enige mogelijkheid om aan het bestaan in de tijd te ontkomen stelt zij de verzaking van het zintuiglijke bestaan. Alleen hierdoor kan de onveranderlijke werkelijkheid zijn intrede doen. Het streven hiernaar wordt reeds in de hand gewerkt als de mens zich de schaal en afmetingen van het kosmische wordingsproces realiseert, zoals de mythologieën ze beschrijven. De bedoeling daarvan is in het bewustzijn van het individu het besef van nietigheid en betrekkelijkheid van het eigen aardse bestaan aan te kweken. Met het oog hierop omschrijven de Indiase mythen dit scheppingsproces als een eindeloze cyclus waarin levens en scheppingsperioden elkaar als polsslagen opvolgen. Het dwingt de mens zich te realiseren dat hij zich in een eindeloze cyclus van leven en dood bevindt en dat hij miljoenen malen ditzelfde vluchtige bestaan zal moeten ervaren, als hij zichzelf er niet toe aanzet dit niveau van existeren te ontstijgen. De visie van de eindeloze tijd, van de cycli zonder einde, waarin schepping en vernietiging elkaar keer op keer afwisselen, vormt zodoende een instrument tot zelfrealisatie of zelfkennis. Dit perspectief van de kosmische tijd toont elk aards bestaan als hachelijk, vluchtig en zelfs denkbeeldig. Gezien vanuit dergelijke kosmische ritmen is niet alleen het menselijk bestaan vergankelijk, ook de geschiedenis, koninkrijken, dynastieën, revoluties en contrarevoluties tonen zich in hun relativiteit en universele betrekkelijkheid. Dit geldt zelfs voor het gehele universum. In deze mythen ontstaan en vergaan universa als luchtbellen, en men omschrijft het als een komen en gaan van werelden.

Het bestaan van ons tijdsbegrip is dan ook vanuit deze metafysica gezien een niet-bestaan, een onwerkelijkheid. In deze zin heeft de leer over de aard van de tijd zijn neerslag gevonden in de Indiase Vedanta-leer. Deze leert dat het uiterlijk voorkomen van de gehele wereld op een illusie berust, die de werkelijkheid versluiert. De wereld der zintuigen bezit geen realiteit, omdat haar bestaan in het perspectief van de eeuwigheid een niet-duur, een illusie is. Omdat in deze wereld alles wat zich in een bepaalde reeks gebeurtenissen opwerpt of zich manifesteert aan dezelfde cyclus deelneemt, kan men hieraan geen absoluut zijn toeschrijven. De yogi, de Boeddhist of de mysticus ziet daarom door deze redenatie van de wereld af en zoekt de absolute werkelijkheid achter de schijn. Deze waarheid achter de verandering zal hem helpen zich van de illusie te bevrijden en zodoende de sluiers van begoocheling af te rukken. De naar waarheid zoekende ziet in het menselijk bestaan een wisselwerking van tegenstellingen, waardoor het vanzelfsprekend wordt dat de verlossing, d.w.z. de opheffing van dit aardse bestaan, gelijk staat met een boventijdelijke toestand die deze tegenstrijdigheden te boven gaat. Is deze bereikt dan lossen deze tegenstrijdigheden in elkaar op. Dit zet het rad der wedergeboorten, dat door de twee aspecten van tijd en niet-tijd wordt voortbewogen, voor eens en altijd stil. In de mythisch belevende mens, waarin het voorwereldlijk be­wustzijn nog gedeeltelijk nasluimerde, was het opnieuw doorleven van de mythe reeds voldoende om dit bewustzijn tot volle realiteit te doen ontwaken. Toen de mens het denken had leren ontwikkelen, traden voor het verhalen van de mythe, mystieke leerstelsels en technieken in de plaats. Ook deze hadden als doel de mens uit het lijden en de nietsontziende cyclus van leven en dood te bevrijden. De leer van de kosmische cycli maakten zij tot hun eigendom en zij gebruikten deze als instrument voor eigen doeleinden. Degenen die voorheen in staat waren geweest de levende werkelijkheid van het onbewogen zijn te ervaren, stelden de latere filosofen in de gelegenheid om voor tijdelijke en veranderlijke verschijnselen absolute ethische en morele levenswetten op te stellen. Ook de niet-ingewijde of niet-verlichte was daardoor in staat zijn handelen en denken binnen de tijd op het absolute en onvergankelijke te richten. Dit streven naar opheffing van de tijd en geestelijke vereniging met het goddelijke is trouwens geenszins een exclusiviteit van de Indiase geesteswereld. Ook de Duitse mysticus Meester Eckehart herhaalde onophoudelijk dat er geen groter obstakel bestaat voor de vereniging met God dan de tijd. Dit vormde volgens hem het enige beletsel tot realisatie en kennis van de werkelijkheid. Het is slechts de tijd die alles in zijn bedrieglijke schijn gevangen houdt. In de Upanishads, de oude Indiase geschriften op het gebied van religie, vat men Brahman op als de universele, allesomvattende geest, het volkomen ongedeelde en onbewogen zijn. Het is datgene waarin alle tijd zich transcendeert en vormt tegelijkertijd de oorsprong en grondslag van al datgene wat zich in de tijd manifesteert. Wijzende naar het zichtbare en niet-zichtbare aspect van het zijn, beschouwt men Brahman als tijd-zonder-tijd. Voor de Indiase wijze is Brahman het voorbeeld dat moet worden nagevolgd. De verlossing is dan ook een navolging van Brahman. Hij, die dit ideaal tot realisatie weet te brengen, ontstijgt daarmee de tijd. In deze realisatie verliezen tijd en tijdloosheid hun spankracht, die uit hun tegenstrijdig karakter voortkwam, en onderscheid tussen beide is niet langer aanwezig.

Net zoals Brahman is de wijze voortaan heerser over verleden en toekomst en zichzelf steeds gelijk. De Upanishads onderscheiden twee aspecten aan Brahman, het Alzijnde, te weten het lichamelijke, en het geestelijke; het vergankelijke en het onvergankelijke; het zichzelfblijvende en het dynamische. Hieruit volgt dat het universum zowel in zijn zichtbare als in zijn onzichtbare aspect, als vorm en geest, omvat wordt door de Al-ene, Brahman. In Brahman vloeien daarom alle polariteiten en tegenstellingen te zamen. Men geeft deze polariteiten van tegenstellingen tezamen. Men geeft deze polariteiten van het Alzijnde op het vlak van de tijd nog nader aan door een duidelijk onderscheid te maken tussen de twee vormen of gestalten van Brahman. Hiermee tracht men de twee kanten van een en dezelfde waarheid op begrijpelijke wijze weer te geven. Men doet dit door het wezen van Brahman, dat de tijd en dus ook de vormenwereld te boven gaat, de tijd-zonder tijd te noemen; dit in tegenstelling tot het fysieke aspect dat men met tijd-in-de tijd omschrijft. Hieruit volgt dat zowel de tijd als de eeuwigheid twee aspecten zijn van een en hetzelfde beginsel. Datgene wat aan het ontstaan van de zon voorafging, duidt men in overdrachtelijke zin aan als tijd-zonder-tijd [Sanatan- eeuwig]. Datgene wat met de zon ontstaan is, is de tijd die men meten kan [de verschillende yuga’s = tijdperken]. In het bewustzijn van degenen, die aan de zintuiglijke wereld gebonden zijn, neemt dit in de vorm van seconde, minuut, uur, dag, nacht, jaar, leven en dood, gestalte aan. De Upanishads trachten met deze uiteenzetting de paradoxale situatie te schetsen van degene die tot verlichting gekomen is. Uit deze geschriften stamt de beeldspraak dat de zon voor de wijze of de verlichte onbeweeglijk stilstaat. In het allesomvattende bewustzijn van Brahman, dus niet in dat van de onverlichte mens, is hij nimmer op- of ondergegaan. Het hoeft hier niet te worden opgemerkt dat het kennelijk om een zintuiglijke voorstelling gaat van een transcendente realiteit. Het tracht slechts in de vorm van beeldspraak de ervaring van het verlicht-zijn en niet-verlicht-zijn te omschrijven. De ervaring van tijdloosheid laat een realiteit zien, die altijd al heeft bestaan, maar waaraan men door valse identificatie slechts een beperkte geldigheid toekende.

Het paradoxale ogenblik van verlichting wordt in de teksten der Veda’s en Upanishads met een bliksemstraal vergeleken. Brahman wordt plotseling als een flits ervaren. Het is bekend dat ditzelfde beeld van geestelijk ontwaken ook in de Griekse metafysica en in de Christelijke mystiek wordt aangetroffen.

Opmerking: de Grieken en de Roomskatholieken [Christenen] hebben alles van Purana’s, Veda’s en Upanishads overgennomen en vijfhonderd jaar [500 jaar] voor Jezus Christus werd alles vernietigd. De Sanataná Darma is de oudste religie [geloofsovertuiging] van alle godsdiensten.

Laten wij een ogenblik stilstaan bij de mythische voorstelling van het hoogste punt van de sterrenwereld of zenith. In hoofdstuk 3, over het dualiteitsprincipe, werd dit reeds als hoogste punt van de wereld en positie, van waaruit de schepping tot stand kwam, om­schreven. Het is het punt van de kosmos van waaruit de schepping zich ontvouwt. Omdat de kosmische as via dit punt tot in de  hemelwereld reikte, was ze van oudsher het kanaal om de zintuiglijke wereld te ontstijgen. Door het geschapen universum te transcenderen ging men tevens de tijd te boven en trad men het bovenstoffelijke bestaan binnen. Deze toestand van opperste zaligheid bracht verlossing van alle beperktheid. Hoe nauw dit proces, waarin de ruimte wordt getranscendeerd, samenhangt met datgene, waarin de tijdstroom wordt ontstegen, komt duidelijk tot uiting in een mythe die de geboorte van de Boeddha tot onderwerp heeft. Dat in deze geestelijke wereld bij tijd en ruimte van volkomen andere aard en onderlinge verhouding zijn dan in de fysieke wereld behoeft geen nadere omschrijving. Het verhaal van de geboorte van Boeddha luidt vrij vertaald als volgt: ‘Nauwelijks is de Boeddhisattva ter wereld gekomen of hij doet zeven stappen in noordelijke richting; vervolgens werpt hij een blik op de hem omringende landstreken en roept met luide stem: Ik ben de hoogste der wereld, ik ben de oudste ter wereld, ik ben de volmaakste ter wereld; dit is mijn laatste geboorte, voortaan zal er voor mij geen nieuw bestaan meer zijn.’ Dit mythische verhaal van Boeddha’s geboorte keert in bepaalde varianten terug in de latere literatuur en levensbeschrijvingen van de Boeddha. De zeven passen, die de Boeddha naar de top van de wereld voeren, zijn zelfs in de Boeddhistische kunst en iconografie uitgebeeld. De symboliek der zeven passen is vrij doorzichtig. Boeddha werd reeds als verlichte geboren. Hij toont dit door direct na het aardse ontwaken op symbolische wijze de zeven niveaus van bewustzijnsontwikkeling te doorkruisen. De woorden  ‘Ik ben de hoogste’ duiden op de ruimtelijke transcendentie van Boeddha; hij heeft immers het hoogste punt van de wereld bereikt door op symbolische wijze de zeven kosmische ontwikkelingstrappen te doorlopen. De uiteindelijke transcendentie van schepping en tijd voltrekt zich in de allerhoogste, zevende sfeer. In hoofdstuk III over dualiteit en Hermesprincipe is ze gelegen in de zon-en -maansfeer als uitgangspunten en dragers der oerpolariteit. Van hieruit splitste de eenheid zich in tweeën en trad de vormenwereld in het leven. Ook in de Indiase filosofie en kosmologie is dit het punt van waaruit de schepping is begonnen en is het identiek met de top der wereld. Bijgevolg is deze top of hoogste geestelijke wereld begin- en eindpunt van respectievelijk emanatie en immanatie. Daarom kan Boeddha uitroepen ‘Ik ben de oudste der wereld’, want door de wereldtop te bereiken wordt Boeddha tegelijkertijd het begin van de schepping; de tijd voordat de zon bestond. Op magische wijze is hij aan tijd en schepping ontstegen en bevindt zich weer in de aanvangsloze werkelijkheid. De onderworpenheid aan de tijd en daarmee aan dood en geboorte is voor hem ten einde gekomen. Voor hem is de tijd niet langer onomkeerbaar maar kan reeds bij voorbaat worden gekend. Daarom beschikt Boeddha over de werkelijkheid, die aan al het geschapene ten grondslag ligt.

In aardse begrippen omgezet betekent dit volmaakte kennis en inzicht in heden, verleden en toekomst. Wat hier vooral onderstreept moet worden, is het feit dat Boeddha niet alleen in staat is de tijd te verlaten, maar dat hij deze ook nog in tegengestelde richting kan doorlopen. Dit maakt het mogelijk om wat geweest is opnieuw te beleven en te doorlopen. Ook in de psychische en geesteswereld na de dood kent de overledene een zekere mate van verlichting. Deze wordt periodiek echter weer onderbroken, omdat alleen totale verlichting op aarde tot uiteindelijke verlossing kan voeren. Uit de leer die Boeddha op aarde verkondigde, ontwikkelden zich later de merkwaardige opvattingen over de Akasha-kroniek. In de Indiase wijsbegeerte wordt deze opgevat als een wereldgeheugen, waarin niet alleen de persoonlijke bewustzijnsinhouden uit vorige incarnaties zijn vastgelegd, maar evenzeer elke ervaring, gebeurtenis, gedachte of trilling uit zowel de organische als anorganische wereld. Volgens deze leer vindt zowel het individuele als collectieve geheugen zijn oorsprong in dit kosmische geheugen of bewustzijn.

Dit geheugen vormt het zevende en hoogste niveau van het kosmische leven en levert de grondslagen voor het leven op lagere gebieden.

De Indiase wijsbegeerte vat dit Brahman-bewustzijn op als de schatkamer en bewaarplaats van alles wat binnen de door haar omsloten wereld gebeurt. Door verbinding hiermee verwerft men tevens inzicht in alles wat ooit heeft plaatsgevonden binnen het eigen bewustzijn en dat van de gehele mensheid. Zo zien wij dat het tijdsbesef van Boeddha tot in de eeuwigheid reikt. Deze werkelijkheid ligt buiten de zes trappen van worden en heeft er geen deel aan. Van hieruit aanschouwt het verlichte bewustzijn het wordingsproces van de wereld. De symboliek van de zeven passen van Boeddha impliceert, dat voor het bewustzijn in hoogste staat de tijd omkeerbaar is. De tijdsbeleving heeft haar macht over het bewustzijn verloren en in plaats daarvan legt nu het bewustzijn hieraan haar bepalingen op. In het verlichte bewustzijn toont de tijd zich als de beperkende functie daarvan. Zij berust op Maya, niet op werkelijkheid.

De vluchtigheid en de kortstondigheid van de zintuiglijke verschijnselen, hun voortdu­rend in het verleden verzinken en daarmee tot onwerkelijkheid vervallen, is de formule­ring waarin het Mahayana Boeddhisme bij voorkeur de onwerkelijkheid van de zintuiglijke wereld uitdrukt. De enige hoop en heilsweg is het Boeddhaschap. De weg tot deze absolute werkelijkheid of het nirvana werd door de verlichte zelf geopenbaard. Vele malen wijst de Boeddha erop dat hij de tijd transcendeert en dat hij geen mens der eonen is. Hiermee wil hij zeggen, dat hij niet werkelijk is opgenomen in de cyclische tijdstroom, dat hij alle tijd ontstegen is. Voor hem bestaan noch verleden noch toekomst, omdat beide deel uitmaken van dezelfde realiteit. Voor Boeddha zijn alle tijden heden geworden, met andere woorden, hij heeft de onomkeerbaarheid van de tijd opgeheven. Het al-heden, het eeuwige-nu der mystiek, vertegenwoordigt een toestand van niet-duur. Omgezet in ruimtesymboliek is de niet-duur de eeuwige onbeweeglijke werkelijkheid achter alle gebeuren. Om deze toestand te omschrijven gebruiken het Boeddhisme en de Yoga aanduidingen zoals het onbeweeglijke, het onveranderlijke, het in zichzelf-zijn. ‘Hij wiens denken vast is, hij wiens geest standvastig is en wiens denken onbeweeglijk in zichzelf is’, zijn veelvuldig voorkomende uitdrukkingen.

Hij wiens denken vast en onbeweeglijk geworden is en voor wie de tijd daardoor niet meer bestaat, leeft in het eeuwige-nu, in het onbewogen-zijn. Het ogenblik, het nu- moment, is de maatstaf tot het kosmische tijdsbegrip. Boeddha prijst monniken die hun moment hebben aangegrepen en beklaagt degenen die hun moment verloren lieten gaan. Hiermee wil hij duidelijk maken dat de verlichting na een lange weg die men in de kosmische tijd via talloze existenties heeft doorlopen, in een enkel moment realiteit wordt. De verlichting in een enkel ogenblik betekent dat het inzicht in de werkelijkheid plotseling als in een bliksemflits het bewustzijn binnentreedt. De beleving van het eeuwige nu-moment verschilt kwalitatief van het zintuiglijke nu-moment; van dit hachelijke nu-beleven dat zonder enige werkelijkheid telkens uit de toekomst verschijnt om weer door het verleden te worden opgeslokt. Pas nadat deze toestand tot een einde gekomen is, zal het bewustzijn in staat zijn de enige onveranderlijke en altijddurende werkelijkheid tot openbaring te brengen.

Boek: Dio Raman, De hermetische Tarot, De 22 treden van het menselijk bewustzijn.

 

7.2    OVEREENKOMSTEN TUSSEN DE BHAGAVAD GITAEN DE HERMETISCHE TAROT

Bij de mensen in de beginfase der geestelijke ontwikkeling, was het denkend bewustzijn of denkvermogen nog niet zo sterk ontwikkeld als dat bij de huidige mens het geval is. De omringende, uiterlijke wereld wekte in hen een stroom belevingen op in beeldvorm, zonder dat van een onderscheid in de beleving tussen de ervarende en het ervaarde gesproken kon worden. Beide maakten voor deze mens deel uit van een en dezelfde belevingseenheid.

7.3    DE BHAGAVAD GITA HOOFDSTUK 15

TEKST  1

shri bhagavaan uvaaca

uurdhva-muulam adhah -saakham      asvattham praahur avyayam

chandaamsi yasya parnaani         yas tam veda sa veda-vit

 

VERTALING

De Allerhoogste zei: Er is een banyan-boom die met zijn wortels omhoog staat en met zijn takken omlaag, en zijn bladeren zijn de Vedische zangen. Wie deze boom kent, kent de Veda’s.

Hindi

shri bhagavaan  bole-aadipoeroesha parameshararoepa moelawaale * aur brahmaaroep  moekhya shaakhaawaale + djiesa sansaararoepa piepalake wriekshako awinaashie ** kahate hain, tathaa veda djisake patte ++ kahe gaye hai—oesa sansaararoepa wrikshako djo poeroesha moelasahita tatwase djaanata hai, wah vedake taatparyako djaanane­waalaa hai.

  • aadipoeroesh naaraayana waasoedeva bhagavaan hie nitya aur ananta tathaa sabake aadhaara honeke kaarana aur sabase oepara nityadhaamanmen sagoenaroepase waasa karaneke kaarana oerdhwa naamase kahe gaye hain aur we maayaapati sarwashaktimaan parameshwara hie isa sansaararoepa wrikshake kaarana hain, isaliye isa sansaara-wrikshako  “ oerdhwamoelawaalaa “ kahate hai.
  • oesa aadipoeroesha parameswarase oetpattiwaalaa honeke kaarana tathaa nityadhaa­mase niche brahmalokamen waas karaneke kaaran, hiranyagarbharoepa brahmaako parameswarkie apeskhaa ‘adhah’ kahaa hai aur wahie isa sansaaraka wistaara karanewaalaa honese isakie moekya shaakhaa hai, isaliye isa sansaaawrikshako “ adhah shaakhaawaalaa” kahate hai.

 

** isa wrikshakaa moela kaarana paramaatmaa awwinaashie hai tathaa anaadikaalase isakie paramparaa chalie aatie hai, isaliye isa sansaarwrikshako” awinaashie “ kahate hain.

++ isa wrikshakie shaakhaaroepa brahmaase prakat honewaale aur yagyaadieka karmonke dwaaraa isa sansaarawrikshakie rakshaa aue wriddhi karanewaale ewam shobhaako barhaanewaale honesese veda “ patte” kahe gaye hain.

+++ bhagavaankie yogamaayaase oetpanna hoeaa sansaara kshanabhangoera, naashawaan aur doekhroepa hai, isake chintanko tyaagakar, kewal parameswarakaa hie nitya-nirantara, ananyapremase chintana karanaa “ vedake taatpa-ryako djaananaa” hai.

 

BETEKENIS

Na de uitgebreide behandeling van het belang van bhakti-yoga kan men zich afvragen: “Hoe staat het dan verder met de Veda’s ?” In dit hoofdstuk wordt uiteengezet dat het doel van de bestudering der Veda’s is dat men Shrie Krishna leert kennen. Iemand die zich in Shrie Krishna -bewustzijn of in toegewijde dienst bevindt, kent derhalve de Veda’s reeds. Onze verstriktheid in de materiële wereld wordt hier verduidelijkt met het beeld van de banyan-boom. Voor wie zich bezighoudt met baatzuchtige activiteiten, komt er geen eind aan deze boom. Zo iemand klimt van de ene tak naar de andere en vandaar naar weer een andere. De boom van deze stoffelijke wereld kent geen einde, en voor wie aan deze boom gehecht is bestaat er geen kans op verlossing. De Vedische zangen, die ertoe dienen dat we er onze geest door verheffen, worden de bladeren van deze boom genoemd. De wortels van deze boom staan omhoog, want ze beginnen waar Brahmaa zich bevindt, namelijk op de hoogste planeet van dit universum. Begrijpt men hoe deze onvernietigbare boom der illusie in elkaar zit, dan kan eruit klimmen. Men dient te beseffen hoe men zich uit deze verstrikking kan ontwarren. In de voorgaande hoofdstukken is uiteengezet dat er vele methoden zijn waarmee men zich kan bevrijden uit de gevangenschap der stof. En tot aan Hoofdstuk Dertien zien we dat toegewijde dienst aan de Opperheer de beste methode is. Nu is het grondbeginsel van de toegewijde dienst dat men zich losmaakt van stoffelijke activiteiten en zich hecht aan het bovenzinnelijke dienen van de Heer. De manier waarop men zijn gehechtheid aan de stof ongedaan maakt wordt in het begin van dit hoofdstuk besproken. De wortel van dit stoffelijk bestaan bevindt zich niet onderaan, maar boven. Dit betekent dat hij begint bij het totaal van de materiële substantie, bij de bovenste planeet van het universum. Van daar uit ontvouwt zich het gehele universum met al zijn vele takken – de verschillende planetenstelsels. De vruchten zijn dan het resultaat van de activiteiten van de levende wezens en deze activiteiten hebben betrekking op religie, economische ontwikkeling, zinsbevrediging en bevrijding. Nu hebben we in deze wereld geen ervaring met bomen die met hun takken omlaag en hun wortels omhoog staan, maar we kennen wel de boom aan de rand van het water, wiens bladeren we onderaan en wiens stam we bovenaan in het water weerspiegeld zien. Met andere woorden: de boom van de stoffelijke wereld is slechts een weerspiegeling van de werkelijke boom in de geestelijke wereld. Deze weerspiegeling van de geestelijke wereld bevindt zich in het begeerte, zoals de weerspiegeling van de boom zich in het water. Het is door begeerte dat er zich allerlei dingen bevinden in dit weerspiegelde, stoffelijke licht. Wie zich van dit materieel bestaan wil ontdoen, moet deze boom, door analytische bestudering, door en door leren kennen. Eerst dan kan men zijn relatie met de boom verbreken. Als weerspiegeling van de werkelijke boom is deze stoffelijke boom een zuivere weergave. Alles wat hier is bevindt zich ook in de geestelijke wereld.

De impersonalisten beschouwen Brahmaa als de wortel van deze materiële boom, en vanuit deze wortel ontwikkelen zich dan, volgens de sânkhya filosofie, prakrti; de purusa, vervolgens de drie guna’s [de geaardheden der stoffelijke natuur ; geaardheid goedheid [sato], hartstocht [rajo] en onwetendheid [tamo] guna), daarna de vijf grofstoffelijke elementen [panca-mahaabhuuta], dan de tien zinnen [dasendriya], de geest enz. Op deze wijze splitsen ze de gehele stoffelijke wereld in onderdelen. Als Brahmaa het middelpunt van alle openbaringen  is, is deze stoffelijke wereld een openbaring van uit het middelpunt, die 180 graden van de cirkelboog bestrijkt, en de overige 180 graden vormen dan de geestelijke wereld. De stoffelijke wereld is het omgekeerde spiegelbeeld, dus de geestelijke wereld moet dezelfde gevarieerdheid kennen, maar dan in werkelijkheid. Prakrti is de uitwendige energie van de Opperheer, en de purusa is de Opperheer Zelf, en dit wordt allemaal verduidelijkt in de Bhagavad-gîtâ. Aangezien deze openbaring stoffelijk is, is ze tijdelijk. Een weerspiegeling is iets tijdelijks, want nu eens is ze te zien, dan weer niet. Maar de oorspronkelijke situatie, die weerspiegeld wordt, is eeuwig. De stoffelijke weerspiegeling van de werkelijke boom moet worden uitgeroeid. Wanneer er van iemand wordt gezegd dat hij de Veda’s kent, wordt hiermee aangeduid dat hij weet hoe men zijn gehechtheid aan deze materiële wereld moet uitroeien. Wie deze weg kent, kent de Veda’s waarlijk. Wie zich aangetrokken voelt tot de Vedische rituelen wordt in feite aangetrokken door de mooie groene bladeren van de boom. Hij weet niet precies wat het doel van de Veda’s is. Het doel der Veda’s is, zoals de Persoonlijkheid Gods Zelf onthult, deze weerspiegelde boom om te hakken en tot de werkelijke boom in de geestelijke wereld terug te keren.

TEKST 2

adhas cordhvam prasrtaas tasya saakhaa  guna-pravrddhaa visaya-

pravaalah  adhas ca muulaany anusantataani

karmaanubandhieni manusya-loke

 

VERTALING

De takken van deze boom groeien omhoog en omlaag, gevoed door de drieërlei aard der stoffelijke natuur. De twijgen zijn de zins-objecten. Bepaalde wortels groeien omlaag en deze zijn verbonden met het baatzuchtige streven der menselijke samenleving.

Hindi

oesa sansaarawrikshakie tienon goenonroepa djalake dwaaraa barhie hoeaa ewam wishaya * bhogaroepa konpalonwaalie dewa, manoeshya aur tiryak aadi yoniroepa shaakhaayen + niche aur oepar sarwatra phailie hoeie hain tathaa manoesyalokamen ++ karmonke anoesaara baandhanewaalie ahantaa -mamtaa aur waasanaaroepa djaren bhie nieche aur oepara sabhie lokonmen wyaapta ho rahie hain.

  • shabdha, sparsha, roepa, rasa aur gandha — ye paanchon sthoeladeha aur indriyonkie aapekshaa soekshama honeke kaarana oena saakhaaonkie  “ konpalon  “  ke roepamen kahe kahe gaye hain.
  • manoesya aur tiryak aadi yoniyonkie oetpatti aur wistaara hoeaa hai, isaliye oenakaa yahaan “ shaakhaaonke” roepamen warnana kiyaa hai.

 

++ ahantaa , mamataa aur waasanaaroepa moelonko kewala manoesyayonimen larmonke anoesaar baandhanewaalie kahanekaa kaarana yaha hai ki anya saba yoniyonmen to kewala poerwakrita karmonke phalako bhoganekaa hie aadhikaara hai manoesyayonimen nawiena karmonke karanekaa bhie adhikaara hai.

 

BETEKENIS

De beschrijving van de banyan-boom wordt hier verder uitgewerkt. Zijn takken groeien alle kanten uit. In de lagere gedeelten bevinden zich allerlei openbaringen van levende wezens, zoals menselijke wezens in diverse rassen en dus niet als geboorte een braahmana, kshatriya, vaisya en sudra, paarden, koeien, honden, katten enz. Deze bevinden zich in het lagere gedeelte van de takken, terwijl er zich bovenin hogere vormen van levende wezens bevinden: de halfgoden, de Gandharva’s [elfen] en vele andere hogere levenssoorten. Zoals een boom gevoed wordt door water, wordt deze boom gevoed door de drieërlei aard der natuur. Zoals we op ene plek zien dat de grond kaal is wegens gebrek aan water, en op de andere plek sappig groen, zo zien we ook dat waar de geaardheden der natuur zich op groter schaal voordoen, de verschillende levensvormen er zich verhoudingsgewijs omvangrijker openbaren. De twijgen van de boom worden beschouwd als de zinsobjecten. Wanneer de verschillende geaardheden der natuur [goedheid, hartstocht en onwetendheid] zich laten gelden, ontwikkelen we verschillende zinnen, en via deze zinnen genieten we van verschillende soorten zinsobjecten. Als bron van de zinnen – gehoor, reuk, gezicht worden de bovenste twijgen aangemerkt, die erop ingesteld zijn het levend wezen te laten genieten van de verschillende zinsobjecten. Deze zinsobjecten – geluid, vorm, geur – zijn de bladeren. De hulpwortels zijn de bijprodukten van de verschillende vormen van leed en zinsgenot. Op deze wijze ontwikkelen we gehechtheid en afkeer. Het bijwortelstelsel, dat zich naar alle kanten vertakt, vertegenwoordigt onze neiging tot zowel vroomheid als goddeloosheid. De hoofdwortel komt van Brahmaloka, en de andere komen van de menselijke planetenstelsels. Nadat men in de hogere planetenstelsels de vruchten van zijn deugdzame activiteiten heeft geplukt, komt men omlaag naar deze aarde en hernieuwt hier zijn karma of vruchtdragende activiteiten teneinde weer verheven te worden. Deze mensenplaneet wordt als het veld van activiteiten.

TEKST 3 -4

na ruupam asyeha tathopalabhyate  naanto na caadir na ca sampratisthaa

asvattham enam suviruudha -muulam asanga -sastrena drdhena chittvaa

tatah padam tat parimaargitavyam  yasmin gataa na nivartanti

bhuuyah   tam eva caadyam purusam prapadye

yatah pravrttih prasrtaa puraani

 

VERTALING

De werkelijke gedaante van deze boom kan door niemand worden waargenomen in deze wereld. Niemand kan zien waar hij eindigt, begint of staat. Maar vastberaden moet men deze sterk gewortelde boom omhakken met de bijl der onthechting, op zoek naar het oord vanwaar men, wanneer men het eenmaal heeft bereikt, nimmer terugkeert, en zich daar overgeven aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, bij wie alles begonnen is en in wie alles sinds onheuglijke tijden verwijlt.

Hindi

isa sansaarawrikshakaa swaroepa djaisaa kahaa hai waisaa yahaan wichaarakaalamen nahien paayaa djaataa * kyonki na to isaka aadi hai + aur na anta hai ++ tathaa na isakie achchhie prakaarase sthiti hie hai  @@. isaliye isa ahantaa, maamataa aur waasanaa­roepa ati drirha wairaagyaroepa  ** shatradwaaraa kaatakara ***

  • isa sansaarakaa djaisaa swaroepa shaastronmen warnana kiyaa gayaa hai aur djaisaa dekhaa-soenaa djaataa hai, waisaa tatwa- gyaana honeke pakshaat nahien paayaa djaataa, djisa prakaara aankha khoelaneke paschaat swaprakaa sansaara nahien paayaa djaataa.
  • isakaa aadi nahien hai, yaha kahanekaa prayodjana yaha hai ki isakie paramparaa kabase chalie aatie hai, isaka koie pataa nahien hai.

 

++  isakaa anta nahien hai, yaha kahanekaa prayodjana yaha hai ki isakie paramparaa kabataka chaalatie rahegie, isakaa koie pataa nahien hai.

@@ isakie achchhie prakaara sthiti bhie nahien hai, yaha kahanekaa proyodjana yaha hai ki waastawamen yaha kshanbhangoera aur naashawaan hai.

** brahmaalokatakake bhoga kshanika aur naashawaan hai, aisaa samadjhakara, isa sansaarake samasta wishayabhogonmen sattaa , soekha, prietaa aur ramanieyayaakaa na bhaasanaa hie drirha “wairaagyaroepa shastra” hai.

*** Sthaawara,djangamaroepa yaawanmaatra sansaarake chintanakaa tathaa anaadik­kaalase agyaanake dwaaraa drirha hoeaa ahantaa mamataa aur waasanaar-oepa moelon­kaa tyaaga karanaa hie sansaarawrikshakaa awaantar  “moelonke sahit kaatanaa” hai.

sloka 4

oesake paschaat oesa parama-padaroepa parameswarako bhaliebhaanti khodjanaa chaahiye, djisamen gaye hoeye peroesha phiera lautakara sansaaramen nahien aate aur djiesa parameswarse isa poeraatana sansaara- wrikshakie prawritti wastaatako praapta hoeie hai, oesie aadipoeroesha naaraayanake main sharana hoen—is prakaara drirha nischaya karake oesa parameswarkaa manana aur nididhyaasana karanaa chaahiye.

BETEKENIS

Hier wordt duidelijk verklaard dat men de werkelijke gedaante van deze banyan-boom niet kan begrijpen vanuit deze stoffelijke wereld. Aangezien de wortels zich bovenaan bevinden, dienen we de plaats waar, de werkelijke boom zijn takken uitbreidt aan de andere kant te zoeken. Niemand kan zien hoe ver de boom zich uitstrekt, nog kan iemand zien waar hij begint. Toch dient men deze zaak te onderzoeken. Zoeken we langs de weg van “ ik ben de zoon van mijn vader, mijn vader was de zoon van die en die, enz.”, dan komen we uit bij brahmaa, die voortgekomen is uit Garbhodakasaayie Vishnu. Wanneer men op deze wijze tenslotte de Allerhoogste Persoonlijkheids Gods bereikt, komt het onderzoek ten einde. Men dient de oorsprong van deze boom, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, te zoeken door omgang met personen die zich in kennis bevinden aangaande deze Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Begrijpt men de kennis, dan raakt men langzamerhand los van deze valse weerschijn der werkelijkheid en kan men, door kennis, de verbinding verbreken en in de werkelijke boom klimmen. Het woord asanga is in dit verband uiterst belangrijk, omdat de gehechtheid aan zinsgenot en aan het heersen over de stoffelijke natuur bijzonder sterk is. Daarom moeten we ons leren onthechten, door met elkaar de geestelijke wetenschap, welke op de gezaghebbende Schriften is gebaseerd, te bespreken, en door te luisteren naar lieden die zich werkelijk in kennis bevinden. Als gevolg van zulke gesprekken onder toegewijden komt men tot de Allerhoogste Goddelijke Persoonlijkheid. Het eerste wat men vervolgens moet doen is zich aan Hem overgeven. Hier wordt de beschrijving gegeven van het oord van vanwaar men, wanneer men het eenmaal heeft bereikt, niet meer terugkeert naar deze onwerkelijke spiegelbeeldboom. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Shri Krishna, is de oorspronkelijke wortel waaruit alles ontspruit. Teneinde zich de gunst van die Persoonlijkheid Gods te verwerven, dient men zich slechts over te geven, en zulks geschiedt als resultaat van het verrichten van toegewijde dienst volgens de methode van het luisteren, chanten enz.

 

TEKST 5

nimaana-mohaa jita-sanga-dosaa   adhyaatmaa -nityaa vinivrtta -kaamaah

dvandvair vimuktaah sukha-duhkha-samjnair

gacchanty amuudhaah padam avyayam tat

 

VERTALING

Wie vrij is van begoocheling, valse trots en verkeerd gezelschap, wie het eeuwige begrijpt, wie afgedaan heeft met aardse lust en verlost is van de dualiteit van geluk en verdriet en weet hoe zich over te geven aan de Allerhoogste Persoon, die bereikt dat eeuwig koninkrijk.

Hindi

djisakaa maana aur moha nashta ho gayaa hai, djinhonmen aasaktieroepa doshako djieta liyaa hai, djinakie paramaatmaake swaroepamen nitya sthiti hai aur djinakie kaama­naayen poernaroepase nastha ho gayie hain  — we soekha-doekha naamaka dwandwonse wimoekta gyaaniedjana oesa awinaashie paramapadako praapta hote hain.

BETEKENIS

Hier wordt het overgave-proces fraai beschreven. Het eerste waaraan men dient te beantwoorden is dat men zich niet laat begoochelen door trots.Aangezien de gebonden ziel opgeblazen is en zich heer der stoffelijke schepping waant, valt het haar uiterst moeilijk zich aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods over te geven. Door ontwikkeling van werkelijke kennis dient men erachter te komen dat men geen heer der stoffelijke natuur is; de Heer is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wanneer men vrij is van begoocheling welke door trots veroorzaakt wordt, kan het overgave-proces een aanvang nemen. Voor iemand die voortdurend op eer uit is in deze materiële wereld, is het onmogelijk zich aan de Allerhoogste Persoon over te geven. Trots is te wijten aan begoocheling, want hoewel men hier komt, even blijft en dan weggaat, loopt men rond met het waanidee dat men heer der schepping is. Hierdoor maakt men alles ingewikkeld en verkeert men steeds in moeilijkheden. De hele wereld draait om deze waan. De mensen denken dat het land, deze aarde, eigendom is van de menselijke samenleving, en ze hebben het verdeeld in de waan dat het van hen is. Men dient zich te ontdoen van dit waanidee. Raakt men ervan verlost, dan wordt men bevrijd van alle onjuiste bindingen, welke samenhangen met familie, sociaal en nationaal gevoel. Deze schijnbindingen houden ons gevangen in deze stoffelijke wereld. Is men bevrijd, dan dient men geestelijke kennis te ontwikkelen. Men moet leren begrijpen wat wel en wat niet zijn eigendom is. En begint men de dingen te kennen zoals ze zijn, dan raakt men bevrijd van het denken in tegenstellingen, zoals geluk en verdriet, vreugde en pijn. Zo wordt de kennis volmaakt en dan is het mogelijk zich over te geven aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

 

De wijze mens blijft niet wakker, noch slaapt hij; hij opent zijn ogen niet noch sluit hij ze. Oh, de bevrijde ziel geniet overal de opperste status.

 

 

Met vriendelijke groet,

 

 

 

Khimradj Pherai