Matsya -noach in de bijbel

Khimradj Pherai

Bussumsestraat 153

2574 JG  Den Haag – Nederland

Telefoon:  070 – 3235050  of mobiel  0642153517

E-mail:khimradjpherai@casema.nl

 

 

Den Haag, 9 september 2002

 

 

Bovenzinnelijke eigenschappen leiden tot verlossing, terwijl de demonische eigenschappen tot gevangenschap leiden. Vrees niet, O zoon Paandu, want jij bent met de goddelijke eigenschappen geboren.

 

Hoogmoed, trots, woede, verwaandheid, hartheid en onwetendheid zijn eigenschappen van degenen die demonisch van aard zijn. O zoon van Prthaa.

 

 

 

 

HET SRIMAD-BHAGAVATAM [CANTO 8, HOOFDSTUK VIERENTWINTIG]

 

 

                 Matsya, de vis-incarnatie van de Heer

 

 

Het verhaal van Noach in de bijbel.

Hebben de Joden en de Christenen (Rooms katholieken) dit verhaal uit de Purana’s overge­no­men?

 

In dit hoofdstuk wordt de incarnatie van de Allerhoogste Godspersoon als vis

beschreven, en tevens hoe Mahârâja Satyavrata (Noach in de bijbel) gered

werd van een zondvloed.

De Allerhoogste Godspersoon expandeert Zich als svâmsa (Zijn persoonlijke

expansie) en vibhinnâmsa (de levende wezens). In de Bhagavad-gîtâ (4.8)

staat, paritrânâya sâdhunâm vinâsâya ca duskrtâm: de Allerhoogste Godsper-

­soon verschijnt op deze planeet om de sâdhu’s of toegewijde te beschermen en

de ongelovigen of niet-toegewijden te vernietigen. Hij daalt speciaal neer

om de koeien, de brâhmana’s, halfgoden, toegewijden en de vedische religie

te beschermen. Zo verschijnt Hij in verschillende gedaantes -soms als vis,

soms als ever (zwijn), dan weer als Nrsimhadeva of Vâmanade­va enzovoort–

maar in welke gedaante Hij ook incarneert, ook al komt Hij binnen de

invloedssfeer van de geaardheden der materiële natuur, Hij wordt er niet

door geraakt. Dat is een kenmerk van Zijn oppermacht. Hoewel Hij de materi-

­ële sfeer treedt, kan mâyâ Hem toch niets doen. Daarom kan Hem niet de

minste materiële eigenschap worden toegeschreven.

Eens, aan het eind van het vorige kalpa, wilde een demon met de naam

Hayagrîva ten tijde van de vernietiging de vedische kennis van Heer Brahmâ

stelen. Daarom incarneerde de Allerhoogste Godspersoon zich aan het begin

van de regeringsperiode van Svâyambhuva Manu als vis en redde de Veda’s.

Tijdens de heerschappij van Câksusa Manu regeerde er een koning die Satya-

­vrata [in de bijbel genoemd als Noach] heette en een groot, vroom heerser

was. Om hem te redden, verscheen de Heer voor de tweede maal in Zijn vis-

incarnatie. Koning Satyavrata werd later geboren als de zoon van zonnegod en

droeg de naam Srâddhadeva. De Allerhoogste Godspersoon stelde hem aan tot

Manu. Om de gunst van de Allerhoogste Godspersoon te winnen, beoefende

koning Satyavrata ascese door alleen nog maar water te drinken. Op een keer,

toen hij zich aan de oever van de rivier de Krtamâlâ aan deze discipline

onderwierp en in zijn handpalmen wateroffers bracht, vond hij een visje. Het

visje smeekte de koning om bescherming en vroeg hem om Hem een veilig

plaatsje te geven. Hoewel de koning niet wist dat het visje de Allerhoogste

Godspersoon Zelf was, beschouwde hij het als koning als zijn plicht om Hem

bescherming te bieden en bewaarde het visje in een waterkruik. Het visje,

dat dus de allerhoogste Godspersoon was, wilde koning Satyavrata zijn macht

tonen en expandeerde Zijn lichaam totdat Hij niet meer in de waterkruik

paste. Daarop liet de koning de vis los in een grote bron, maar ook die

bleek te klein. Toen bracht hij de vis naar een meer, maar ook dat was niet

groot genoeg. Tenslotte zette de koning de vis in zee, maar zelfs de zee was

niet groot genoeg voor Hem. Uiteindelijk begreep de koning dat de vis

niemand anders was dan de Allerhoogste Godspersoon en hij verzocht de Heer

om hem te vertellen waarom Hij in deze gedaante verschenen was. De Godsper-

­soon was heel te vertellen waarom Hij in deze gedaante verschenen was. De

Godspersoon was heel tevreden over de koning en deelde hem mee dat over een

week het hele universum onder water zou komen te staan en dat de vis-

incarnatie de koning zelf, de rsi’s (zieners), de diverse kruiden, zaden en

andere levende wezens zou redden door een boot (de ark van Noach) te sturen

die vastgemaakt zou worden aan Zijn hoorn. Na deze woorden verdween de Heer.

Koning Satyavrata bracht zijn nederige eerbetuigingen aan de Allerhoogste

Heer en bleef op Hem mediteren.

Inderdaad begon een tijdje later de verwoes­ting en zag de koning een boot naderbij komen. Na samen met de geleerde brâhmana’s en heiligen aan boord gegaan te zijn, reciteerde hij gebeden ter verering van de Allerhoogste Gospersoon. De Allerhoogste Heer zetelt in ieders hart, en dus leerde Hij Mahârâja Satyavrata en de heiligen de vedische kennis van binnenuit hun hart. Koning Satyavrata’s volgende geboorte was als Vaivasvata Manu, genoemd wordt in de Bhagavad-gîtâ.

Visvasvâ manave prâha: de zonnegod onderrichtte de wetenschap van de

Bhagavad-gîtâ aan zijn zoon Manu. Omdat de zoon van Vivasvân is, staat hij

bekend als Vaisvasvata Manu.

 

 

TEKST 1

sri-rajovâca

bhagavan chrotum icchaami        harer adbhuta-karmanah

avatâra-kathâm âdyâm             mâyâ-matsya-vidambanam

 

VERTALING

Mahârâja Parâksit zei: De Allerhoogste Godspersoon Hari blijft eeuwig in

Zijn transcendentale positie, maar toch daalt Hij af naar deze materiële

wereld en manifesteert Zich in allerlei incarnaties. Zijn eerste incarnatie

was die van een grote vis. O machtige Sukadeva Gosvâmî, ik wil graag over

het spel en vermaak van die vis-incarnatie horen.

 

TEKST 2 – 3

yad-artham adadhad rupam          mâtsyam loka-jugupsitam

tamah-prakrti-durmarsam           karma-grasta ivesvarah

 

etan no bhagavan sarvam            yathâvad vaktum arhasi

uttamasloka-caritam                sarva-loka-sukhâvaham

 

VERTALING

Met welk doel nam de Allerhoogste Godspersoon, net als een gewoon levend

wezen dat onder de wetten van karma steeds een ander gedaante krijgt, de

verfoeilijke vorm aan van een vis? De levensvorm van een vis is zondermeer

verdoemd en onderhevig aan vreselijke pijn. O heer, wat was het doel van

deze incarnatie? Leg ons dit alstublieft uit, want luisteren naar uiteen-

­zet­tingen over het spel en vermaak van de Heer is heilzaam voor iedereen.

 

TEKST 4

                         sri-suta uvâca

ity ukto visnu-râtena             bhagavân bâdarâyanih

uvâca caritam visnor              matsya-rupena yat krtam

 

VERTALING

Suta Gosvâmî zei: Op dit verzoek van Parîksit Mahârâja begon de machtige

heilige Sukadeva Gosvâmî het spel en vermaak van de visincarnatie van de

Heer te schrijven.

 

TEKST 5

sri-suka uvâca

go-vipra-sura-sâdhunâm           chandasâm api cesvarah

raksâm icchams tanur dhatte       dharmasyârthasya caiva hi

 

VERTALING

Sri Sukadeva Gosvâmî zei: O koning, omdat hij de koeien, brâhmana’s, half-

goden en toegewijden, de vedische geschriften, de religieuze principes en de

principes die tot het doel van het leven leiden wil beschermen, incarneert

de Allerhoogste Godspersoon Zich in verschillende gedaantes.

 

TEKST 6

uccâvacesu bhutesu                caran vâyur ivesvarah

noccâvacatvam bhajate             nirgunatvâd dhiyo gunaih

 

VERTALING

Zoals de wind door allerlei verschillende plaatsen waait, zo is ook de

Allerhoogste Godspersoon, al verschijnt Hij soms als mens en dan weer als

dier, altijd transcendentaal. Omdat Hij boven de geaardheden der materiële

natuur staat wordt Hij door zaken als hogere en lagere levensvormen niet

geraakt.

 

De Allerhoogste Godspersoon is de heer en meester van de materiële natuur

(mayâdhyaksena prakrtih suyate sacarâcaram). Als allerhoogste bestuurder van

de wetten der natuur kan de Heer dan ook niet onder hun invloed raken.

Purusah prakrtistho hi bhunkte prakrtijân gunân (B.g. 13.21). Als het levend

wezen in de materiële natuur komt, raakt hij onder invloed van haar eigen-

­schappen, maar de Allerhoogste godspersoon wordt nooit aangetast.

 

TEKST 7

asîd atita-kalpânte              brâhmo naimittiko layah

samudropaplutâs tatra            lokâ bhur-âdayo nrpa

 

VERTALING

O koning Parâksit, aan het einde van het vorige millennium, aan het eind van

Brahmâ’s dag, vond er een verwoesting plaats omdat Heer Brahmâ’s nachts

slaapt, en werden de drie werelden overspoeld door het water van de oceaan.

 

TEKST 8

kâlenâgata-nidrasya              dhâtuh sisayisor balî

mukhato nihsrtân vedân           hayagrîvo ‘ntike ‘harat

 

VERTALING

Aan het eind van Brahmâ’s dag, toen Brahmâ zich slaperig voelde en wilde

gaan liggen, kwamen de Veda’s uit zijn mond tevoorschijn en stal de grote

demon Hayagrîva alle vedische kennis.

 

TEKST 9

jñâtvâ tad dânavendrasya        hayagrîvasya cestitam

dadhâra sapharî-rupam           bhagavân harir îsvarah

 

VERTALING

Omdat de Allerhoogste Godspersoon, Hari, die alle volheden bezit, wist wat

de grote demon Hayagrîva gedaan had, nam Hij de gedaante van een vis en

redde de Veda’s de Veda’s door de demoon te doden.

 

BETEKENIS

Aangezien alles onder water stond, moest de Heer de gedaante van een vis

aannemen om de Veda’s te redden.

 

TEKST 10

tatra râja-rsih kascin            nâmnâ satyavrato mahân

nârâyana -paro  ’tapat            tapah sa salilâsanah

 

 

 

VERTALING

Tijdens het Câksusa-manvantara heerste er een machtige koning Satyavrata

genaamd, die een groot toegewijde van de Allerhoogste Godspersoon was.

Satyavrata beoefende ascese door alleen op water te leven.

 

BETEKENIS

De Heer verscheen voor het eerst in Zijn vis-incarnatie aan het begin van

het Svâyambhuva-manvantara om de Veda’s te redden, en aan het eind van het

Câksusa-manvantara nam de Heer nogmaals de gedaante van een vis aan om de

grote koning Satyavrata een gunst te bewijzen. Net zoals er twee incarna­ties

van Varâha zijn geweest, bestaan er ook twee vis-incarnaties. de ene keer

verscheen de Heer in Zijn vis-incarnatie om de Veda’s te redden en Haya­grî­va

te doden, en de andere keer incarneerde Hij in Zijn vissengedaante om koning

Satyavrata een gunst te bewijzen.

 

TEKST 11

yo ‘sâv asmin mahâ-kalpe         tanayah sa vivasvatah

srâddhadeva iti khyâto            manutve harinârpitah

 

VERTALING

In dit millennium [het huidige] werd koning Satyavrata geboren als de zoon

van Vivasvân, de koning van de zonneplaneet, en staat bij bekend onder de

naam Srâddhadeva. Door de genade van het Allerhoogste Godspersoon kreeg hij

de positie van Manu.

 

TEKST 12

ekadâ krtamâlâyam                 kurvato jala-tarpanam

tasyanjaly-udake kâcic            chaphary ekâbhyapadyata

 

VERTALING

Op een dag toen koning Satyavrata aan de oever van de rivier de Krtamâlâ

ascese aan het beoefenen was en water offerde, verscheen er een visje in het

water dat hij in de palmen van zijn handen hield.

 

TEKST 13

satyavrato ‘njali-gatâm           saha toyena bhârata

utsasarja nadî-toye               sapharîm dravidesvarah

 

VERTALING

Satyavrata, de koning van Dravidadesa, wierp het visje tegelijk met het

water uit zijn handen in de rivier, o koning Parîksit, telg van Bharata.

 

TEKST 14

tam âha sâtikarunam              mahâ-kârunikam nrpam

yâdobhyo jñâti-ghâtibhyo         dînâm mâm dîna-vatsala

katham visrjase râjan            bhâtâm asmin sarij-jale

 

VERTALING

Met een aandoenlijk stemmetje zei het arme visje tegen koning Satyavrata,

die heel genadig was: Beste koning, beschermer van de armen, waarom gooit u

Me in het water van de rivier, waar allemaal andere waterdieren zijn die Me

kunnen doden? Ik ben heel erg bang voor ze.

 

BETEKENIS

In de Matsya Purâna staat:

 

ananta-saktir bhagavân            matsya-rupî janârdanah

krîdârtham yâcayâm âsa            svayam satyavratam nrpam

 

“De Allerhoogste Godspersoon bezit onbegrensde vermogens. Niettemin smeekte

Hij tijdens Zijn spel en vermaak als vis koning Satyavrata om bescherming.”

 

TEKST 15

tam âtmano ‘nugrahârtham         prîtyâ matsya-vapur-dharam

ajânan raksanârthâya             sapharyâh sa mano dadhe

 

VERTALING

Om zichzelf een genoegen te doen en niet wetende dat het visje de Aller-

­hoog­ste Godspersoon was, besloot koning Satyavrata dat hij het visje met

alle plezier wilde beschermen.

 

BETEKENIS

Hier is een voorbeeld van iemand die de Allerhoogste Godspersoon dient

zonder dat hij zelf weet. Dit soort van dienen heet ajñâtasukrti. Koning

Satyavrata wilde de vis genadig zijn, niet wetende dat Hij Heer Visnu was.

Dus ook als men ongewild toegewijde dienst doet, wordt men door de Aller-

­hoogste Godspersoon begunstigd. De Allerhoogste Heer dienen, bewust of

onbewust, is nooit vergeefs.

 

TEKST 16

tasyâ dînataram vâkyam          âsrutya sa mahîpatih

kalasapsu nidhâyainâm           dayalur ninya âsramam

 

VERTALING

De genadigde koning, geroerd door de meelijwekkende woorden van het visje,

deed Hem in een waterkruik en nam Hem meen naar zijn verblijfplaats.

 

 

TEKST 17

sâ tu tatraika-râtrena           vardhamânâ kamandalau

alabdhvâtmâvakâsam vâ            idam âha mahipatim

 

VERTALING

Maar in een nacht werd de vis zo groot dat Hij Zich nog slechts met moeite

in de kruik kon bewegen. Toen sprak Hij als volgt tot de koning.

 

TEKST 18

nâham kamandalâv asmin           krcchram vastum ihotsahe

kalpayaukah suvipulam              yatrâham nivase sukham

 

VERTALING

O beste koning, Ik vind het helemaal niet fijn om met zoveel moeite in de

kruik te wonen. Zoek daarom alstublieft een betere plaats meet water voor Me

waar Ik comfortabeler kan leven.

 

TEKST 19

sa enâm tata âdâya              nyadhâd audancanodake

tatra ksiptâ muhurtena          hasta-trayam avardhata

 

VERTALING

Daarop nam de koning de vis uit de waterkruik en gooide Hem in een grote

bron. Maar in een oogwenk groeide de vis tot Hij een lengte van drie el had.

 

TEKST 20

na ma etad alam râjan             sukham vastum udancanam

prthu dehi padam mahyam            yat tvâkam saranam gatâ

 

VERTALING

Toen zei de vis: Beste koning, deze bron is geen plek waar Ik gelukkig kan

worden. Geef Me alstublieft een grotere poel, want Ik heb mijn toevlucht bij

u genomen.

 

TEKST 21

tata âdâya sâ râjñâ           ksiptâ râjan sarovare

tad âvrtyâtmanâ so ‘yam       mahâ-mino ‘nvavardhata

 

VERTALING

O Mahârâja Parîksit, toen haalde de koning de vis uit de bron en gooide Hem

in een meer, maar de vis nam zulke reusachtige afmetingen aan dat Hij boven

het water uitstak.

 

TEKST 22

naiatan me svastaye râjann        udakam salilaukasah

nidhehi raksâ-yogena              hrade mâm avidâsini

 

Toen zei de vis: O koning, Ik ben een grote vis, en dit meer is totaal niet

geschikt voor Mij. Vind nu alstublieft een manier om Me te redden.

Het is het beste dat u Me in een meer gooit wat nooit kleiner wordt.

 

TEKST 23

ity uktah so ‘nayan matsyam        tatra tatrâvidâsini

jalâsaye ‘sammitam tam             samudre prâksipaj jhasam

 

VERTALING

Op dit verzoek bracht koning Satyavrata de vis naar het grootste waterbekken

dat er was. Maar toen ook dat niet groot genoeg bleek, gooide de koning de

gigantische vis uiteindelijk in de oceaan.

 

TEKST 24

ksipyamânas tam âhedam           iha mâm makarâdayah

adanty atibalâ vîra              mâm nehotsrastum arhasi

 

VERTALING

Maar toen Satyavrata de vis tenslotte in de oceaan gooide, zei deze: O

heldhaftige koning, in dit water zwemmen heel gevaarlijke en sterke haaien

rond die Me beslist zullen opeten. Daarom kunt u Me hier beter niet gooien.

 

TEKST 25

evam vimohitas tena                vadatâ vlagu-bhâratim

tam âha ko bhavân asmân            matsya-rupena mohayan

 

VERTALING

Na deze zoete woorden van de Allerhoogste Godspersoon in Zijn gedaante als

vis vroeg de koning Hem verbijsterd: Wie bent U, Heer?

U brengt ons danig in de war.

 

TEKST 26 – 29

naivam viryo jalacaro               drsto ‘smâbhih sruto ‘pi vâ

yo bhavân yojana-satam              ahnâbhivyânasa sarah

nunam tvam bhagavân sâksâd          dharir nârâyono ‘vyayah

anugrahâya bhutânâm                 dhatse rupam jalaukasâm

namas te purusa-srestha             sthity-utpatty-apyayesvara

bhaktânâm nah prapannânâm           mukhyo hy âtma-gatir vibho

 

sarva lîlâvatârâs te                bhutânâm bhuti-hetavah

jñâtum icchâmy ado rupam            yad-artham bhavatâ dhrtam

 

VERTALING

O Heer, op een dag bent U honderd kilometers groter geworden. zodat U nu de

hele rivier en de oceaan beslaat. tot nu toe had ik nog nooit zo’n vis

gezien of er zelfs van gehoord [26].

 

Mijn Heer, U bent vast en zeker de onuitputtelijke Allerhoogste Gods-

per­soon, Nârâyana, Sri Hari. het is beslist om de levende wezens Uw genade

te tonen dat U nu de gedaante van een vis hebt aangenomen [27].

 

O Heer, o meester van de schepping, instandhouding en vernietiging, o

allerhoogste genieter, Heer visnu, U bent de leider en de bestemming van

overgegeven toegewijden zoals wij. Laat me U daarom mijn nederige eerbetui-

­gingen brengen [28].

 

Als U Uw spel en vermaak tentoonspreidt en in Uw verschillende incarnaties

verschijnt, is dat altijd voor het welzijn van alle levende wezens. Daarom,

Heer, wil ik graag van U weten waarom U deze vissengedaante hebt aangenomen.

[29]

 

TEKST 30 – 33

na te ‘ravindâksa padopasarpanam    mrsâ bhavet sarva-suhrt-priyâtmanah

yathetaresâm prthag-âtmanâm satâm   adîdrso yad vapur adbhutam hi nah

 

sri-suka uvâca

iti bruvânam nrpatim jagat-patih

satyavratam matsya-vapur yuga-ksaye

vihartu-kâmah pralayârnave ‘bravîc

cikîrsur ekânta-jana-priyah priyam

 

sri-bhagavân uvâca

saptame hy adyatanaad urdhvam      ahany etad arindama

nimamksyaty apyayaambhodhau        traoloktyam bhur-bhuvâd­ikam

 

tri-lokyâm lîyamânâyam              samvartâmbhasi vai tadâ

upasthâsyati nauh kaacid            visâlâ tvâm mayeritâ

 

VERTALING

O Heer met U ogen als de kelkblaadjes van een lotus, het vereren van de

halfgoden, die een lichamelijk levensbeschouwing hebben, is volkomen

nutteloos. Maar het is nooit zinloos om Uw lotusvoeten te vereren, want U

bent de allerhoogste vriend en de Superziel die iedereen zeer dierbaar is.

Dat is waarom U Uw vissengedaante hebt gemanifesteerd [30].

 

Sukadeva Gosvâmî zei: Toen koning Satyavrata dit gezegd had, gaf de Aller-

­hoogste Godspersoon, die aan het eind van het yuga de gedaante van een vis

had aangenomen om Zijn toegewijden te redden en zelf van zijn spel en

vermaak in het verwoestingswater te genieten, het volgende antwoord [31].

 

De Allerhoogste Godspersoon zei: O koning, overwinnaar van uw vijanden,

vandaag over zeven dagen zullen de drie werelden – Bhuh, Bhuvah en Svah –

door een vloedgolf totaal onder water komen te staan [32].

 

Wanneer alledrie de werelden in het water verzinken, zult u een groot schip

zien dat Ik u gezonden heb [33].

 

 

TEKST 34 – 36

tvam tâvad osadhîh sarvâ        bîjâny uccâvacâni ca

saptarsibhih parivrtah          sarva-sattvopabrmhitah

 

âruhya brhatîm nâvam            vicarisyasy aviklavah

ekârnave nirâloke               rsînâm eva varcasâ

 

dodhuyamânâm tâm nâvam          samîrena balîyasâ

upasthitasya me srnge           nibadhnîhi mahâhinâ

 

VERTALING

O koning, daarna moet u allerlei kruiden en zaden verzamelen en die op dat

grote schip laden. Vervolgens gaat u zelf aan boord, vergezeld van de zeven

rsi’s [zieners] en omringd door alle soorten levende wezens [34]

 

U zult samen met metgezellen een gemakkelijke en probleemloze reis over het

water van de zondvloed maken, en uw enige licht daarbij zal de uitstraling

van de grote rsi’s [zieners] zijn [35].

 

Aangezien het schip door krachtige winden heen en weer zal worden geslin-

­gerd, moet u het vaartuig door middel van de grote slang Vâsuki aan Mijn

hoorn vastmaken, want Ik zal bij u zijn [36].

 

TEKST 37

aham tvâm rsibhih sârdham        saha-nâvam udanvati

vikarsan vicarisyâmi             yâvad brâhmî nisâ prabho

 

VERTALING

O koning, Ik zal het schip, met u en alle rsi’s erin, voortrekken en in het

verwoestingswater blijven rondzwemmen tot Heer Brahmâ’s nacht voorbij is.

 

BETEKENIS

Eigenlijk vond deze zondvloed niet plaats tijdens de nacht van Heer Brahmâ

maar gewoon overdag, want het gebeurde in de tijd van Câksusa Manu. Het is

Brahmâ’s nacht als Brahmâ gaat slapen, maar overdag zijn er veertien Manu’s

en een daarvan is Câksusa Manu. Srila Visvanâtha Cakravarti Thâkura geeft

daarom als commentaar dat ofschoon het voor Heer Brahmâ gewoon dag was, hij

zich toch een poosje heel slaperig voelde omdat de Allerhoogste Godspersoon

dat zo wilde. Deze korte periode wordt als Heer Brahmâ’s nacht beschouwd.

Srila Rupa Gosvâmî heeft dit uitgebreid besproken in zijn Laghu-bhâgava-

­tâmrta. Wat volgt is een samenvatting van zijn analyse. Omdat Agastya Muni

Svâyambhu Manu vervloekt had, vond er in de tijd van Svâyambhu Manu een

verwoesting plaats. Deze verwoesting wordt beschreven in Matsya Purâna. In

de tijd van Câksusa Manu kwam er door de allerhoogste wil van de Heer

plotseling echter nog een pralaya of verwoes­ting. Mârkandeya Rsi spreekt

hierover in de Visnu-dharmottara.

Er hoeft aan het eind van een Manu-periode niet noodzakelijkerwijs een

verwoesting plaats te vinden, maar aan het eind van het Câksusa-manvantara

wilde de Allerhoogste Godspersoon Satyavrata met Zijn begoochelende energie

tonen wat de gevolgen van zo’n verwoesting zijn. Ook Srila Sridhara Swâmî is

het eens met deze zienswijze. In de Laghu-bhâgavatâmrta staat:

 

     madhye manvantarasyaiva            muneh sâpân manum prati

pralayo ‘sau babhuveti             purâne kvacid îryate

 

ayam âkasmiko jâtas                câksusasyântare manoh

pralayah padmanâbhasya             lîlayeti ca kurracit

 

sarva-manvantrasyânte              pralayo niscitam bhavet

visnu-dharmottara tv etat          mârkandeyena bhâsitam

 

manor ante layo nâstî              manave ‘darsi mâyayâ

visnuneti bruvânais tu             svâmibhir naisa manyate

 

 

TEKST 38

madîyam mahimânam ca             param brahmeti sabditam

vetsyasy anugrhîtam me            samprasnair vivrtam hrdi

 

VERTALING

Ik zal u voortdurend raad geven en begunstigen, en omdat u zoveel vragen

hebt, zal alles over Mijn heerlijkheid, param brahmâ genoemd, in uw hart

geopenbaard worden. Zo zult u alles over Me te weten komen.

 

BETEKENIS

In de bhagavad -gîtâ (15.15) staat, sarvasya câham hrdi sannivisto mattah

smrtir jñânam apohanam ca: de Allerhoogste Godspersoon, Paramâtmâ, zetelt in

ieders hart en van Hem komen herinnering, kennis en vergetelheid.

 

TEKST 39

ittham âdisya râjânam           harir antaradhîyata

so ‘nvavaiksata tam kâlam       yam hrsâkesa âdisat

 

VERTALING

Na deze instructies aan de koning was de Allerhoogste Godspersoon op slag

verdwenen. Toen wachtte koning Satyavrata op het moment waarover de Heer

gesproken had.

 

TEKST 40

âstîya darbhân prâk-kalân     râjarsih prâg -udan-maukhah

nisasâda hareh pâdau             cintayan matsya-rupinah

 

VERTALING

Nadat hij kusa-gras met de toppen naar het oosten op de grond had gespreid,

ging de heilige koning erop zitten, zijn gezicht naar het noordoosten

gericht, en mediteerde op de Allerhoogste Godspersoon Visnu, die de gedaante

van een vis had aangenomen.

 

TEKST 41 – 45

tatah samudra udvelah             sarvatah plâvayan mahîm

vardhamâno mahâ-meghair           varsadbhih  samadrsyata

 

dhyâyan bhagavad-âdesam           dadrse nâvam âgatâm

tâm âruroha viprendrair           âdâyausadhi-vîrudhah

 

tam ucar munayah prîtâ            râjan dhyâyasva kesavam

sa vai nah sankatâd asmâd         avitâ sam vidhâsyati

 

so ‘nudhyâtas tato râjñâ          prâdurâsîn mahârnave

eka-sring-dharo matsyo            haimo niyuta-yojanah

 

nibadhya nâvam tac-chrnge         yathokto harinâ purâ

varatranâhinâ tustas              tatâva madhusudanam

 

 

 

VERTALING

Toen pakten er reusachtige wolken samen waar onophoudelijk regen uitstroomde

zodat oceaan steeds meer aanzwol. Daardoor werd het land overstroomd en de

hele wereld onder water gezet  [41].

 

Satyavrata dacht aan de opdracht van de Allerhoogste Godspersoon en meteen

zag hij een schip naderen. Hij verzamelde daarom de diverse kruiden en

planten en ging samen met de heilige braahmana’s aan boord  [42].

 

De heilige braahmana’s waren zeer over de koning te bespreken en zeiden hem:

“O koning, mediteer alstublieft op de Allerhoogste Godspersoon, Kesava. Hij

zal ons behoeden voor de gevaren die ons boven het hoofd hangen en ervoor

zorgen dat alles goed met ons gaat [43].”

 

Terwijl de koning constant op de Allerhoogste Godspersoon mediteerde,

verscheen er een enorme gouden vis in de oceaan. De vis had een hoorn en was

12.800.000 kilometer lang [44].

 

Volgens de instructies die de Allerhoogste Godspersoon hem voorheen gegeven

had, verankerde de koning het schip aan de hoorn van de vis, waarbij hij de

slang Vâsuki als touw gebruikte. Voldaan richtte hij toen gebeden tot de

Heer [45].

 

TEKST 46

sri-raajovaaca

anaady-avidyopahataatma-samvidas

tan-mula-samsaara-parisramaaturaah

yadrcchayopasrtaa yam aapnuyur

vimuktido nah paramo gurur bhavaan

 

VERTALING

De koning zei: Door de genade van de Heer krijgen de levende wezens, die sinds onheuglijke tijden hun zelfkennis kwijt zijn en door die onwetendheid betrokken zijn geraakt in een materieel geconditioneerd bestaan vol ellende, de kans om een toegewijde van de Heer te ontmoeten. Ik aanvaard die Aller­hoogste Godspersoon als de allerhoogste geestelijk leraar.

 

BETEKENIS

De Allerhoogste Godspersoon is in feite de allerhoogste geestelijk leraar.

De Allerhoogste Heer weet alles van het lijden van de geconditioneerde ziel

en daarom verschijnt Hij in deze materiële wereld, soms persoonlijk, soms

als incarnatie en dan weer als een speciaal bekrachtigd levend wezen dat

optreedt namens Hem. Maar in alle gevallen is Hij de oorspronkelijke

geeste­lijk leraar die de geconditioneerde zielen die in de materiële wereld

lijden, verlichting schenkt. De Heer is altijd druk doende om de gecondi-

ti­o­neerde zielen op allerlei manieren te helpen. Daarom wordt Hij hier

aange­sproken als paramo gurur bhâvan. De vertegenwoordiger van de Aller-

­hoogste Godspersoon die het Krishna-bewustzijn verspreidt, wordt ook door de

Allerhoogste Heer geleid om bij het uitvoeren van de instructies van de Heer

op de juiste manier te werk te gaan. Zo iemand mag er misschien uitzien als

een gewoon mens, maar omdat hij handelt namens de Allerhoogste Godspersoon,

de allerhoogste geestelijk leraar, moet men hem beslist, âcâryam mâm

vijânîyât: een âcârya die optreedt namens de Allerhoogste Godspersoon moet

als een even goed beschouwd worden als de Allerhoogste Heer Zelf.

 

sâksâd dharitvena samasta-sâstrair

uktas tathâ bhâvyata eva sadbhih

kintu prabhor yah priya eva tasya

vande guroh srî-caranâravindam

 

Visvanâtha Cakravartî Thâkura geeft ons de raad om de geestelijk leraar die

namens de Allerhoogste Heer optreedt te vereren als was hij de Aller­hoogste

Heer Zelf, want bij het verspreiden van de boodschap van de Heer voor het

welzijn van de geconditioneerde zielen in de materiële wereld is hij de

meest intieme dienaar van de Heer.

 

TEKST 47

jano ‘budho ‘yam nija-karma-bandhanah

sukhecchayâ karma samîhate ‘sukham

yat-sevayâ tâm vidhunoty asan-matim

granthim sa bhindyâd dhrdayam sa no guruh

 

VERTALING

Hopend dat hij gelukkig zal worden in deze materiële wereld, verricht de

dwaze geconditioneerde ziel allerlei baatzuchtige activiteiten die alleen

maar pijn en ellende tot gevolg hebben. Maar als men de Allerhoogste

Godspersoon dient, komt men vrij van zulke valse geluksdromen. Moge mijn

allerhoogste geestelijk leraar de knoop van de valse verlangens in het

diepst van mijn hart doorsnijden.

 

TEKST 48

yat-sevayâgner iva rudra-rodanam

pumân vijahyân malam âtmanas tamah

bhajeta varnam nijam esa so ‘vyayo

bhuyât sa îsah paramo guror guruh

 

VERTALING

Wie niet langer verwikkeld wil zijn in de materie moet de Allerhoogste

Godspersoon gaan dienen en zich ontdoen van de besmetting der onwetendheid,

die de oorzaak is van alle vrome en zondige activiteiten. Zo krijgt men zijn

oorspronkelijke identiteit terug, net zoals een klomp goud of zilver gezui-

verd wordt van al het vuil als men hem in het vuur legt. Moge die onuit­put-

­telijke Allerhoogste Godspersoon onze geestelijk leraar worden, want Hij is

de oorspronkelijke geestelijk leraar van alle geestelijke leraren.

 

TEKST 49

na yat-prasâdâyuta-bhâga-lesam

anye ca devâ gurava janâh svayam

kartum sametâh prabhavanti pumsas

tam îsvaram tvâm saranam prapadye

 

VERTALING

Geen van de halfgoden, noch de zogenaamde guru’s noch een van de andere

mensen kunnen, onafhankelijk van elkaar of allemaal samen, zo genadig zijn

dat ze ook maar een (1) tienduizendste deel van Uw genade evenaren.

Daarom wil ik mijn toevlucht nemen tot Uw lotusvoeten.

 

 

sarva-dharmân parityajya      mâm ekam saranam vraja

aham tvâm sarva-pâpebhyo      tam îsvaram tvâm saranam prapadye

 

“Laat alle vormen van geloof voor wat ze zijn en geeft je gewoon over aan

Mij. Ik zal je bevrijden van alle terugslagen op je zonden. vrees niet:”

Dat is de grootste zegen.

 

TEKST 50

acaksur andhasya yathâgranîh krtas   tathâ janasyâviduso ‘budho guruh

tvam arka-drk sarva-drsâm samîksano  vrto gurur nah sva-gatim bubhutsatâm

 

VERTALING

Zoals een blinde een andere blinde als gids neemt omdat hij niet kan zien,

zo nemen mensen die het doel van het leven niet kennen iemand als guru die

een schurk en een dwaas is. Maar wij zijn geïnteresseerd in zelfrealisatie.

Daarom aanvaarden wij U, de Allerhoogste Godspersoon, als onze geestelijk

leraar, want U kunt alle richtingen zien en bent alwetend als de zon.

 

TEKST 51

jano janasyâdisate ‘satîm gatim     yayâ prapadyeta duratyayam tamah

tvam tv avyayam jñânam amogham    anjasâ prapadyate yena jono nijam padam

 

VERTALING

Een materialistische zogenaamde guru onderwijst zijn materialistische

leerlingen in materiële vooruitgang en zinsbevrediging, en door zulk

onderricht blijven de dwaze leerlingen in het materialistische bestaan dat

vol onwetendheid is. Maar U, o Heer, geeft kennis die eeuwig is, en een

intelligent mens die deze kennis ontvangt, komt weer snel in zijn oorspron-

­kelijke wezensstaat.

 

BETEKENIS

De instructies van zogenaamde guru’s aan hun leerling hebben een materieel

doel. De ene guru geeft het advies om op zo’n manier te mediteren dat steeds

intelligenter wordt in het bedenken van methoden om zijn lichaam jong te

houden voor zinsbevrediging, en de andere guru verkondigt dat seks het

hoogste doel in het leven is en dat men daarom naar hartelust seks moet

bedrijven. Dat zijn de instructies van de dwaze guru’s. Met andere woorden,

door de aanwijzingen van een dwaze guru op te volgen, blijft men eeuwig in

het materiële leven en moet men alle daaraan verbonden beproevingen door-

­staan. Maar als men intelligent genoeg is om de aanwijzingen van de Aller-

­hoogste Godspersoon op te volgen, zoals men ze vindt in de Bhagavad-gîtâ of

in de sânkhya-filosofie van Kapiladeva [zoon van Kardam Muni en Devahu­tî],

kan men zeer spoedig bevrijding bereiken en weer in zijn oorspronkelijke

staat van geestelijk leven komen.

 

TEKST  52

tvam sarva-lokasya suhrt priyesvaro   hy âtmâ gurur jñânam abhîsta-siddhih

tathâpi loko na bhavantam andha-dhîr  jânâti santam hrdi baddha-kâmah

 

VERTALING

Mijn Heer, U bent de allerhoogste weldoener van iedereen, de allerdierbaar-

­ste vriend, de bestuurder, de Superziel, de allerhoogste leraar en de

schenker van de allerhoogste kennis en de vervulling van alle wensen. Maar

ofschoon u in het hart woont, kunnen de dwazen u door de wellustige verlan-

­gens in hun hart niet begrijpen.

 

BETEKENIS

Hier wordt de oorzaak van alle dwaasheid beschreven. Omdat de geconditio-

­neerde ziel in deze materiële wereld vol materialistische begeerte zit, kan

hij de Allerhoogste Godspersoon niet begrijpen, hoewel de Heer in ieders

zetelt (îsvarah sarva-bhutânâm hrd-des  ‘rjuna tisthati). Door deze dwaas-

­heid komt het dat men geen aanwijzingen van de Heer kan aannemen, terwijl

Hij toch altijd klaarstaat om iedereen zowel van buitenaf als van binnenuit

van alles te leren. De Heer zegt, dadâmi buddhi-yogam tam yena mâm upayân­ti

Met andere woorden, de Heer kan aanwijzingen geven op het gebied van

toegewijde dienst waardoor men kan terugkeren naar huis, terug naar God.

Helaas willen de mensen echter niet aan deze toegewijde dienst beginnen.

 

TEKST 53

tvam tvâm aham deva-varam varenyam         prapadya îsam pratibodhanâya

chindhy artha-dîpair bhagavan vacobhir  granthîn hrdayyân vivrnu svam okah

 

VERTALING

O Allerhoogste Heer, voor mijn zelfrealisatie geef ik me over aan U, die

door de halfgoden vereerd wordt als de allerhoogste bestuurder van alles.

Wees zo goed om met Uw onderricht, dat het doel van het bestaan onthult, de

knoop uit het diepst van mijn hart te snijden en laat me weten wat mijn

bestemming in het leven is.

 

 

tad viddhi pranipâtena       pariprasnena sevayâ

upadeksyanti te jñânam       jñâninas tattva-darsinah

 

“Probeer de waarheid te leren kennen door je tot een geestelijk leraar te

wenden. Stel hem in alle bescheidenheid vragen en wees hem dienstbaar. De

zelfgerealiseerde zielen kunnen je kennis overdragen omdat ze de waarheid

hebben gezien.” Heer Shri Krishna onderrichtte Arjuna rechtstreeks. Daarom

is Arjuna tattva-darsî of guru. Arjuna aanvaardde Krishna als de Aller­hoog-

­ste Godspersoon (param brahma param dhâma pavitram paramam bhavân).

Zo moeten ook wij in het voetspoor van Sri Arjuna treden, die een zeer

vertrouwelijke toegewijde van de Heer is, en accepteren dat Heer Krishna

oppermachtig is, hetgeen bevestigd wordt door Vyâsa, Devala, Asita, Nârada

en later door de âcârya’s Râmanujâcârya, Madhvâcâryam, Nimbârka en Visnus-

­vâni en nog later door de grootste âcârya, Sri Caintanya Mahâprab­hu.

 

TEKST 54 – 57

sri-suka uvâca

ity uktavantam nrpatim         bhagabâv âdi purusah

matsya-rupî mahâmbhodhau       viharams tattvam abravît

 

purâna-samhitâm divyâm          sânkhya-yoga-kriyâvitîm

satyavratasya râjarser          âtmâ-guhyam asesatah

 

asrausîd rsibhih sâkam          âtma-tattvam asamsayam

nâvy âsîno bhagavatâ            proktam brahma sanâtanam

 

atîta-pralayâpâya               utthitâya sa vedhase

hatvâsuram hayagrîvam           vedân pratyâharad dharih

 

VERTALING

Sukadeva Gosvâmî vervolgde: Na dit gebed van Satvrata tot de Allerhoogste

Godspersoon, die de gedaante van een vis had aangenomen, vertelde de Heer

hem, al rondzwemmend in het verwoestingswater, alles over de Absolute

Waarheid [54].

 

Zo legde de Allerhoogste Godspersoon koning Satyavrata de geestelijke

wetenschap uit die we kennen als sânkhya-yoga, de wetenschap waardoor men

onderscheid leert maken tussen stof en geest [met andere woorden, bhakti-

-yoga], evenals de instructies die in de Purâna’s [de oude geschiedenissen]

en de samhitâ’s staan. De Heer gaf uitleg over Zichzelf in al deze ge-

­schriften [55].

 

En zo, terwijl ze op het schip zaten, luisterde koning Satyavrata samen met

de grote heiligen naar de aanwijzingen van de Allerhoogste Godspersoon met

betrekking tot zelfrealisatie. Deze instructies kwamen allemaal uit de

eeuwige vedische literatuur [brahma]. De koning en de wijzen hadden daarom

geen enkele twijfel omtrent de Absolute Waarheid [56].

 

Aan het eind van de laatste Zondvloed [in de periode van Svâyambhuva Manu]

doodde de Allerhoogste Godspersoon de demon Hayagrîva en bracht de vedische

geschriften naar Heer Brahmâ terug toen deze uit zijn slaap ontwaakte.

 

TEKST 58

sa tu satyavrato râjâ            jñâna-vijñâna-samyutah

visnoh prasâdât kalpe ‘sminn     âsîd vaivasvato manuh

 

VERTALING

Door de genade van Heer Visnu raakte koning Satyavrata verlicht door de

volledige kennis van de Veda’s, en in het huidige tijdperk is hij geboren

als Vaivasvata Manu, de zoon van de zonnegod.

 

BETEKENIS

Sri Visvasnâtha Cakravartî Thâkura is een oordeel dat Saryavrata in het

Câksusa-manvantara verscheen. Toen het Câksusa-manvantara eindigde, begon de

periode van Vaisvasvata Manu. Manu, Satyavrata kreeg door de genade van Heer

Visnu onderricht van de tweede vis-incarnatie en raakte zo verlicht in alle

geestelijke kennis.

 

TEKST 59 – 60

satyavrtasya râjarser         mâyâ-matsyasya sarnginah

samvâdam mahad-âkhyânam       srutvâ mucyeta kilbisât

 

avatâram harer yo ‘yam         kîrtayed anvaham narah

sankalpâs tasya sidyanti       sa yâti paramâm gatim

 

VERTALING

Deze geschiedenis van de grote koning Satyavrata en de vis-incarnatie van de

Allerhoogste Godspersoon, Visnu, is een machtig transcendentaal verhaal.

Iedereen die het hoort wordt bevrijd van de reacties op zijn zondig leven.

 

Wie deze geschiedenis van de Matsya-incarnatie en koning Satyavrata vertelt,

ziet beslist al zijn wensen vervuld en zal zonder enige twijfel terugkeren

naar huis, terug naar God.

 

TEKST 61

pralaya-payasi dhâtuh supta-sakter mukhebhyah

sruti-ganam apanîtam pratyapâdatta hatvâ

ditijam akathayad yo brahma satyavratânâm

tam aha akhila-hetum jihma-mînam nato ‘smi

 

VERTALING

Ik breng mijn nederige eerbetuigingen aan de Allerhoogste Godspersoon, die

Zich voordeed als een reusachtige vis, die de veda’s terugbracht aan Heer

Brahmâ toen deze uit zijn slaap ontwaakte en de essentie van de Veda’s aan

koning Satyavrata en de grote heiligen uiteenzette.

 

BETEKENIS

Dit is een samenvatting van Satyavrata’s ontmoeting met de visincarnatie van

Heer Visnu. Heer Visnu’s bedoeling was om alle vedische geschriften weer van

de demoon Hayagrîva af te nemen en ze terug te bezorgen aan Heer Brahmâ.

Uit Zijn grondeloze genade sprak de Heer ook met Satyavrata. Het woord satya-­vratânam is belangrijk omdat het aangeeft dat iedereen die op het niveau van Satyavrata is, kennis kan opdoen uit de Veda’s, die ons zijn geschonken door de Allerhoogste Godspersoon. Alles in de Allerhoogste Heer gezegd heeft wordt als Veda beschouwd. Zoals in de Bhagavad-gîtâ staat, vedântakrd veda-vit: de Allerhoogste Godspersoon is de samensteller van alle vedische kennis, en Hij kent de betekenis ervan. Daarom is iedereen die kennis van de Allerhoogste Godspersoon Visnu [Râma, Krishna ectc] Zelf ontvangt, of uit de Bhagavad-gîtâ zoals ze is, op de hoogte van het doel van de Veda’s (vedais ca sarvair aham eva vedyah). Men kan de vedische kennis niet begrijpen door naar de veda-vâda-ratâs te luisteren, die de Veda’s lezen maar ze verkeerd interpreteren. Men moet de Veda’s van de Allerhoogste Godspersoon Zelf vernemen.

 

 

Zo eindigen Bhaktivedanta’s betekenisverklaringen bij hoofdstuk vierentwin­tig van het achtste canto van het Srîmad-Bhâgavatam, getiteld

“Matsya, de vis-incarnatie van de Heer.

 

 

Raam Raam,

 

Khimradj Pherai

 

De ware prediker van de leer van Sanatana Dharma.