RAJA-YOG

Khimradj Pherai

i.o. Stichting Shri Satya Aarya Pradhaana Karmavadisch Sanatan Dharm

Nederland ” Jivan Hai Karma Pradhaana” (De levensloop is gebaseerd op         karmische principes).

Bussumsestraat 153

2574 JG Den Haag – Nederland

Telefoon: 070- 323 5050  of 06 42153517

 

 

RAJA YOGA IN HET KORT

 

Yoga is het weerhouden van de denksubstantie (chitta) de verschillende vormen (Vrittes) aan te nemen.

 

Wij moeten begrijpen wat Chitta is en wat de Vrittes zijn. Ik heb ogen, maar zij kunnen niet zien wanneer het hersencentrum, dat zich in het hoofd bevindt, wordt verwijderd. De ogen zijn aanwezig, het netvlies is in orde, ook is het waar te nemen beeld aanwezig en toch zien de ogen niets. Dus zijn ogen een instrument van de tweedegraad en niet het gezichtsorgaan.

Het gezichtsorgaan bevindt zich in het zenuwcentrum van de hersenen. Ogen zijn niet voldoende om te zien, immers iemand kan met open ogen slapen.

Het licht is er en ook het waar te nemen beeld, doch een derde factor is nodig; het verstand (Manas) moet met het orgaan verbonden worden. Rijtuigen  rollen door de straat en wij horen ze niet. Waarom? Omdat uw verstand (Manas) zich niet met het gehoororgaan verbonden heeft. Het verstand brengt de indruk verder naar binnen en legt hem voor aan het oordelend vermogen –

Boeddhi – dat hierop reageert. Gelijktijdig met deze reactie rijst het ik –

bewustzijn op. Dan wordt deze mening van actie en reactie aan de Poeroesha, de eigenlijke ziel, voorgelegd, die in deze mening een object waarneemt. De organen (Indriyas) te zemen met Manas, het oordelend vermogen (Boeddhi) en het ik- bewustzijn (Ahamkara) vormen de groep welke Antahkarana (innerlijk

instrument) wordt genoemd. zij zijn slechts de verschillende processen in de

denksubstantie, Chitta genaamd. De gedachtengolven in de Chitta worden

Vrittes (letterlijk ‘draaikolken’) genoemd. Wat is gedachte? Gedachte is een

kracht, zoals zwaartekracht of afstoting. Uit de oneindige voorraad energie

in de natuur neemt het instrument Chitta een weinig, absorbeert haar en

zendt haar uit als gedachte. Kracht wordt door voedsel verkregen en uit dit

voedsel krijgt het lichaam de bewegingskracht enz. Andere energievormen,

de fijnere krachten, die het lichaam voortbrengt, zijn wat wij gedachte

noemen.

We zien dus dat de geest niet intelligent is; toch schijnt hij intelligent

te zijn. Waarom? Omdat de intelligente ziel  er achter staat. Gij zijt het

eigenlijke bewuste wezen; de geest is slechts het instrument, dat contact

met de uiterlijke wereld mogelijk maakt. Neem dit boek; als een boek bestaat

het niet buiten mij; wat buiten mij is, is onbekend en onkenbaar.

Het onkenbare verschaft de suggestie, die op de geest inwerkt en de geest

geeft deze reactie als een boek terug, op dezelfde wijze als wanneer een

steen in het water wordt geworpen en het in de vorm van golven terugkaatst.

De werkelijke wereld is de aanleiding van de reactie van de geest, de vorm

van een boek, van een olifant of van een mens bestaat niet buiten ons;

al wat wij weten is onze mentale reactie op een stimulans van buiten.

‘Stof is de permanente mogelijkheid der gewaarwording’, zegt John Stuart

Mill. Alleen de stimulans ligt buiten ons. Neem bijvoorbeeld een oester.

Ge weet hoe parels gevormd worden. Een parasiet komt in de schaal en

veroorzaakt een prikkeling en de oester omringt hem met een laagje email en

dit vormt de parel.

 

De wereld der ervaring is de parasiet die als kern dienst doet.

De gemiddel­de mens zal het nooit begrijpen, omdat hij wanneer hij het

probeert, een emaillaag vormt en alleen zijn eigen email ziet. Nu begrijpen

wij wat met deze Vrittes wordt bedoeld. De werkelijke mens staat achter de

geest; de geest is zijn voertuig; en het is zijn intelligentie die door de

geest sijpelt. Alleen wanneer gij achter de geest staat, wordt hij

intelli­gent. Trekt gij u terug, dan valt hij uiteen en is niets.

Gij begrijpt dus nu wat met Chitta bedoeld wordt. Het is de denksubstantie

en de Vrittis zijn de golven en rimpelingen, die erin oprijzen, wanneer

uiterlijke omstandigheden of oorzaken erop inwerken. Deze Vrittes maken onze

wereld uit.

De bodem van het meer kunnen wij niet zien, omdat zijn oppervlak met golfjes

overdekt is. Pas wanneer de golfjes stil geworden zijn en het water kalm is,

kunnen we glimp van de bodem opvangen. Indien het water modderig is of

voortdurend in beweging, kan de bodem niet gezien worden. Wanneer het meer

glad is en het water helder, is de bodem zichtbaar. De bodem van het meer is

ons eigen ware zelf; het meer is de Chitta en de  golven zijn de Vrittes.

Verder kent de geest drie toestanden, waarvan de ene duisternis is, Tamas

genaamd, welke bij bruten en idioten voorkomt; hij handelt enkel ten kwade.

In de toestand komen geen andere ideeën op. Dan is er de tweede toestand,

Rajas, de actieve staat van de geest, welks voornaamste beweegredenen macht

en genoegen zijn. ‘Ik wil machtig zijn en anderen regeren.’

Tenslotte, wanneer de golven van de het meer tot bedaren zijn gekomen en het

water helder is, ontstaat de toestand Sattva, sereniteit, kalmte. Het is

geen inactiviteit doch eerder een intense activiteit. De grootste openba­ring

van macht is kalm te zijn. Het is gemakkelijk actief te zien. Laat de

teugels los en de paarden rennen met u weg. Dit kan iedereen, maar hij die

de voortstormende paarden kan stoppen, is de sterke man.

Wat vereist groter kracht, loslaten of bedwingen? Ge moet Sattva niet

aanzien voor sufheid of luiheid. De kalme man is hij, die de denkgolven

beheerst. Activiteit is de uiting van geringer kracht, kalmte van de hogere.

Deze Chitta tracht altijd terug te keren tot haar natuurlijke reine staat,

doch de organen trekken haar naar buiten. Om haar te beheersen, om deze naar

buitengaande neiging te bedwingen en haar terug te doen keren tot de

essentie der intelligentie, is de eerste stap in yoga, omdat alleen op deze

wijze de Chitta haar juiste loop kan volgen.

Ofschoon de Chitta in elk dier aanwezig is, van het laagste tot het hoogste,

vinden wij haar alleen bij de mens in de vorm van intellect. Tenzij de

denksubstantie de vorm van intellect kan aannemen, is het haar niet

moge­lijk, door al deze graden terug te keren en de ziel te bevrijden. Het is

voor de koe of hond niet mogelijk om onmiddellijke bevrijding te verkrij­gen,

ofschoon zij verstand hebben, omdat hun Chitta vooralsnog de vorm van

intellect niet kan aannemen.

Chitta openbaart zich in de volgende verschillende vormen: verspreidend,

verduisterend, verzamelend en eenpuntig en geconcentreerd. De ‘verspreide’

vorm is activiteit. De neiging bestaat om zich te uiten in de vorm van

vreugde of pijn. De ‘verduisterende’ vorm is dofheid met een neiging tot het

berokkenen van leed aan anderen. De commentator zegt, dat de eerste de

natuurlijke vorm is voor de Deva’s of engelen, de tweede voor die van de

demonen. De ‘verzame­lende’ vorm is er wanneer het middelpunt gezocht wordt.

De ‘eenpuntige’ vorm is er, wanneer getracht wordt te concentreren en de

‘geconcentreerde’ vorm is die, welke ons tot Samadhi brengt.

 

In die tijd (de tijd der concentratie) rust de ziener (Poeroesha) in zijn

eigen (ongewijzigde) toestand.

 

 

Zodra de golven stil zijn en het meer kalm geworden is, zien wij de bodem van het meer. Zo is het ook met de geest; wanneer hij kalm is, zien wij wat onze eigenlijke aard is; wanneer hij kalm is, zien wij wat onze eigenlijke aard is; wij vereenzelvigen ons nergens mee, maar blijven ons zelf.

 

Het volgende is een korte samenvatting van Raja-yoga, vrij vertaald uit het

Kurma-Poerana.

 

Het vuur van de yoga vernietigt de kooi der zonde waarin de mens gevangen

zit. De kennis wordt gezuiverd en Nirwana wordt onmiddellijk verworven.

Door yoga wordt kennis verkregen; kennis helpt weer de yogi. Hij, in wie

zowel yoga als kennis verenigd is, in hem schept God behagen. Zij,

die Maha-yoga beoefenen, hetzij eens per dag of tweemaal per dag of driemaal

of altijd, erken hen als goden. Yoga wordt in twee gedeelten verdeeld.

Het ene wordt Abhava genoemd en het andere Maha-yoga.

Mediteren op zijn ‘ik’ als niets zijnde en ontdaan van eigenschappen wordt

Abhava genoemd. Dat, waarin men het zelf ziet als vervuld van gelukzalig­heid

en ontdaan van alle onreinheden en één met God, wordt Maha-yoga genoemd.

De yogi realiseert door elke methode zijn zelf. De andere yoga’s, waarvan

wij lezen en horen, verdienen niet met de verheven Maha-yoga gelijkgesteld

te worden, waarin de yogi zich één met het ganse heelal en God vindt. Dit is

de hoogste van alle yoga’s.

Yama, Niyama, Asana, Pranayama, Dharana, Pratyahara, Dhyana en Samadhi,

zijn de verschillende treden van Raja-yoga, waarvan geen leed berokkenen,

waarheidszin, niet begeren, kuisheid, niets van iemand aanvaarden Yama

genoemd wordt; het zuivert de geest, de Chitta. Nooit enig levend wezen

kwaad berokkenen in gedachte, woord en daad is Ahimsa, geweldloosheid. Er is

geen groter deugd dan geweldloosheid. Er is voor een mens geen groter geluk

dan het verwerven van een geweldloze levenshouding ten opzichte van alle

schepselen. Door de waarheid verwerven wij de vruchten van de werken.

Door waarheid wordt alles verkregen; in waarheid is alles gegrondvest.

Feiten vermelden, zoals ze zijn, dit is waarheid. Zich niet meester maken

van andermans bezit door diefstal of geweld, is Asteya, niet-begeren.

Kuisheid in word en daad en gedachte, in alle omstandigheden en altijd,

is wat Brahmacharya wordt genoemd. Geen geschenken aannemen, zelfs wanneer

men vreselijk lijdt, is wat Aparigraha genoemd wordt. De strekking hiervan

is, dat wanneer een mens een gift van iemand ontvangt, zijn hart onrein

wordt, hij niet langer vrij is, hij zijn onafhankelijkheid verliest,

zichzelf verlaagt en in zekere zin gebonden en gehecht wordt. Wat nu volgt

zijn hulpmiddelen om in yoga te slagen. Niyama, geregelde gewoonten en

voor­schriften; Tapas, ontzegging; Svadhyaya, studie; Santosha, tevreden­heid;

Saucha, reinheid; Ishvarapranidhana, Godsaanbidding. Vasten of het beheer­sen

van het lichaam op andere manieren, wordt de lichamelijke Tapas genoemd.

Het opzeggen van de Veda’s en andere Mantra’s, waardoor het Sattwa-element

in het lichaam gereinigd wordt, wordt studie, Svadhyaya, genoemd.

Er zijn drieërlei wijzen van het opzeggen van deze Mantra’s. Mondeling,

half-mondeling en mentaal. De mondelinge of de hoorbare is de laagste en de

onhoorbare is de hoogste van alle. De herhaling welke hardop geschiedt,

is de mondelinge; bij de volgende worden alleen de lippen bewogen, maar geen

geluid voortgebracht. De onhoorbare herhaling van een Mantra en het

gelijk­tijdig denken aan de betekenis van een Mantra, wordt de ‘mentale

herhaling’ genoemd en is de hoogste. Er zijn, volgens de wijzen, twee vormen

van zuivering, uiterlijk en innerlijk. De reiniging van het lichaam door

water, aarde of andere stoffen is de uiterlijke reiniging, zoals baden enz.

Zuivering van de geest door waarheid en door al de andere deugden wordt

innerlijke zuivering genoemd. Beide zijn nodig. Het is niet voldoende dat

een mens innerlijk rein en uiterlijk vuil is.

Wanneer beide niet bereikbaar zijn, is innerlijke reinheid beter, maar

niemand is een yogi, tenzij hij beide bezit.

Aanbidding van God, geschiedt door lofzangen, in gedachten en door devotie.

Wij hebben over Yama en Nyama gesproken.

Het volgende is Asana (houding). Het enige wat begrepen moet worden, is dat

het lichaam vrijgehouden wordt, borst, schouders en hoofd in een rechte

lijn. Dan volgt Pranayama. Prana betekent de levenskrachten in het eigen

lichaam, Pranayama betekent de beheersing ervan. Er zijn drie soorten

van Pranayama, de zeer eenvoudige, de middelste en de hoogste. Pranayama is

in drie delen verdeeld: vullen, inhouden en leegmaken. Wanneer gij met

24 seconden begint, is het de middelste Pranayama; de Pranayama is het beste

welke met 36 seconden begint.

Bij de laagst vorm van Pranayama is er transpiratie, bij de middelste begint

het lichaam te beven en bij de hoogste Pranayama is er lichtheid van het

lichaam en binnenstromen van grote verrukking. Er is een Mantra, genaamd

‘Gayatri’.  Het is een zeer heilig vers uit de Veda’s. Wij mediteren over de

heerlijkheid van dat wezen, dat dit heelal voortbracht; moge hij onze geest

verlichten’. Bij het begin en einde wordt OM herhaald. In een Pranayama

herhaal drie Gayatri’s. In alle boeken wordt Pranayama verdeeld in Rechaka

(uitwerping of uitademing), Puraka (inademing) en Kumbaka (inhouding van de

adem, blijvend). De Indriyas, de organen van de zintuigen werken naar buiten

en komen in aanraking met uiterlijke objecten. Hen onder de beheersing van

de wil brengen wordt Prayahara genoemd of zijn krachten bijeenbrengen.

De geest concentreren op de lotus van het hart of op het centrum van het

hoofd, wordt Dharan genoemd. Beperkt tot een plek en die plek tot basis

makend, rijst een bijzondere groep van golven op; deze worden niet door

andere verzwolgen, maar komen langzamerhand naar voren, terwijl de andere

golven terugtrekken en tenslotte verdwijnen; vervolgens maakt de

veelvuld­igheid van deze golven plaats voor eenheid en één golf blijft alleen

achter in de geest. Dit is Dyana of meditatie. Wanneer geen basis meer nodig is, wanneer de gehele geest slechts één golf is, eenvorming het Samadhi genoemd. Beroofd van alle hulpmiddelen als plaatsen en centra, is alleen de kern van de gedachte aanwezig. Indien de geest gedurende 12 seconden op het centrum gericht kan worden, is dit een Dharana: twaalf van zulke Dharana’s zijn een Dhyana en twaalf van zulke Dhyana’s zijn een Samadhi.

Waar vuur is of water of wanneer de grond bedekt is met droge bladeren, waar vele mierenheuvelen zijn, waar wilde dieren zijn of waar gevaar is, waar vele slechte personen zijn, daar moet yoga niet beoefend worden. Dit slaat

meer in het bijzonder op India. Oefen niet, wanneer het lichaam zeer lui is of ziek, of wanneer men zich erg ellendig en smartelijk gevoeld. Zoek een plaats die goed verborgen is en waar geen mens u kan storen. Kies geen vuile plaatsen uit. Zoek liever een mooie omgeving of een mooie kamer in uw eigen huis. Wanneer u oefent, betuig eerst eerbied aan al de vroegere yogi’s, uw eigen goeroe en God en begin dan.

Dhyana wordt nu besproken en een paar voorbeelden worden gegeven om over te mediteren. Zit rechtop, richt uw blik op de punt van uw neus. Later zullen wij begrijpen, waarom dit de geest concentreert en waarom door het beheersen van de twee gezichtszenuwen men een heel eind vordert tot het beheersen van de reactie, en zo tot de beheersing van de wil. Hier zijn een paar

medita­tie voorbeelden. Denk aan een lotus boven op het hoofd, enige duimen

hoog, de deugd is haar centrum en de stengels is de kennis. De acht

kelkbl­aden zijn de acht vermogens van een yogi. Van binnen stellen de

stampers en de meeldraden zelfverzaking voor. Indien de yogi de uiterlijke

vermogen van de een yogi. Van binnen stellen de stampers en de meeldraden

zelfverzaking voor. Indien een yogi de uiterlijke vermogens verwerpt, zal

hij tot verlos­sing komen.

 

Dus stellen de acht kelkbladen van de lotus de acht vermogens voor, maar de

inwendige stampers en meeldraden stellen uiterste zelfverza­king voor,

de verloochening van al deze vermogens. Denkt u binnen die lotus de gouden

ene, de almachtige, de onaantastbare, hij wiens naam Aum is,

de onuitspre­kelijke, door stralende licht omgeven. Mediteer daarover.

Een andere vorm van meditatie wordt nu gegeven. Denk u een ruimte in uw hart en in het midden daarvan een vlam. Beschouw die vlam als uw eigen ziel en

binnen in die vlam denkt u een ander stralend licht en dat is de  ziel van

uw ziel, God. Mediteer daarover in het hart Kuisheid, geweldloosheid,

vergeving van zelfs uw grootste vijand, waarheid, geloof in de Heer,

dit zijn alle verschillende Vrittis. Wees niet bang indien gij in al deze

niet volmaakt zijt; als het andere volgt vanzelf. Hij die alle gehechtheid,

alle vrees en alle toorn opgegeven heeft, hij wiens gehele ziel naar de Heer

is uitgegaan, hij die toevlucht bij de Heer zoekt en wiens hart gezuiverd

is, met welke wens hij ook tot de Heer komt, Hij staat hem dat toe.

Aanbid hem daarom door kennis, liefde of zelfverloochening.

`Hij, die niemand haat, die de vriend is van allen, die vol erbarmen is voor

allen, die niets voor zichzelf wenst, die vrij is van zelfzucht,

die gelijkmoedig is in pijn en genoegens, die vergevingsgezind is,

die altijd tevreden is, die altijd in yoga arbeid; wiens zelf beheerst is,

wiens wil vast is, wiens verstand en intellect geheel aan mij overgegeven

zijn, zulk een is mijn geliefde Bhakta. Die geen onrust verwekt, die niet

door anderen verontrust kan worden, die vrij is van genoegens, vrees en

angst, zulk een is mijn geliefde. hij die van niets afhankelijk is, die rein

en actief is, die er zich niet om bekommert of goed of kwaad komt en zich

nooit ellendig voelt, die alle pogingen voor zichzelf opgegeven heeft;

die dezelfde blijft in lof en blaam; met een stille kalme geest, gezegend

met het weinige wat op zijn pad komt, zonder tehuis, want de gehele wereld

is zijn thuis en die standvastig is in zijn ideeën, zulk een is mijn

geliefde Bhakta.’

Er was eens een grote goddelijke wijze, Narada genaamd. Evenals er wijzen

zijn onder de mensen, grote yogi’s, zo zijn er ook grote yogi’s onder de

goden. Narada was een goede yogi en zeer verheven. Hij trok graag overal

rond. Toen hij op een goede dag door een bos liep, zag hij een man die daar

zolang had zitten mediteren, dat de witte mieren een heuvel om hem heen

hadden gebouwd; zo lang had hij daar in die toestand gezeten. Hij zei tot

Narada: ‘Waar gaat ge heen?’ Narada antwoordde: ‘Ik ga naar de hemel.’

‘Vraag dan aan God, wanneer Hij erbarmen met mij zal hebben; wanneer ik de

vrijheid zal bereiken.’ Even verder zag Narada een ander man. hij sprong,

danste en zong en zei: ‘O Narada, waar gaar gij heen?’ Zijn stem en zijn

gebaren waren wild. Narada zei: ‘Ik ga naar de hemel.’ ‘Vraag dan wanneer ik

de vrijheid zal bereiken.’ Narada ging verder. Na een poos kwam Narada langs

dezelfde weg en daar zat de mediterende man, met de mierenheuvel om hem

heen. Hij zei: ‘O Narada, hebt gij de Heer over mij gesproken? ‘O, ja’ ‘En

wat heeft hij gezegd? ‘De Heer zei mij, dat gij na vier incarnaties de

vrijheid zult bereiken.’ Daarop begon de man te wenen en te jammeren en zei:

‘Ik heb gemediteerd totdat de mieren een heuvel om mij heen hebben gebouwd

en ik heb nog vier levens te goed.’ Narada ging verder naar de andere man.

‘Hebt gij de Heer voor mij gevraagd?’ ‘O, ja. Ziet gij deze tamarindeboom?

Ik moest u vertellen dat gij nog evenveel incarnaties hebt door te maken als

er bladeren aan die boom zijn en dan zult gij uw vrijheid verkrijgen.’

De man begon te dansen van vreugde en zeide:’Na zulk een korte tijd zal ik

mijn vrijheid verkrijgen.’ Toen kwam een stem: ‘Mijn kind, nog deze minuut

hebt gij uw vrijheid.’ Dat was de beloning voor zijn volharding. Hij was

bereid al deze levens door te maken, niets ontmoedigde hem. Maar de eerste

voelde dat zelfs nog vier geboorten te lang waren.

 

Alleen volharding, zoals de man had, die bereid was eonen te wachten, brengt

het hoogste resultaat teweeg.

 

deha-nyaasam ca tasyaivam     dhieraanaam dhairya-vardhanam

anyesaam duskarataram         pasuunaam viklavaatmanaam

 

De glorieuze daden van de Heer en het feit dat Hij verschillende

bovenzinne­lijke gedaanten aanneemt om daarin een buitengewoon spel en

vermaak ten beste te geven in de stoffelijke wereld, zijn voor een ander dan

een toegewijde zeer moeilijk te begrijpen en voor hen die als dieren leven

alleen maar een bron van verwarring.

 

esa prapanna-varado ramayaatma-saktyaa

yad yat karisyati grhieta-gunaavataarah

tasmin sva-vikramam idam srjato ‘pi ceto

yunjieta karma-samalam ca yathaa vijhyaam

 

De Allerhoogste, de Godspersoon, is de eeuwige weldoener van de overgegeven

zielen. Hij verricht Zijn activiteiten altijd door tussenkomst van Zijn

innerlijk vermogen, Ramaa, of de geluksgodin. Ik bid slecht dat ik Hem mag

dienen door het scheppen van de stoffelijke wereld en dat ik door mijn werk

niet materieel besmet raak, zodat ik in staat ben mijn valse trots als

schepper op te geven.

 

Aum namo bhagavate akuupaaraaya sarva-sattva-guna-visesanaayaanupalaksita-

sthaanaaya namo varsmane namo bhuumne namo namo ‘vasthaanaaya namas te.

 

O Heer, nederig betuig ik eer aan U die de gedaante van een schildpad hebt

aangenomen. U bent het reservoir van alle transcendentale eigenschappen en

omdat U in geen enkel opzicht beïnvloed wordt door materie, bent U volmaakt

in zuivere goedheid. U zwemt in het water – nu weer hier en dan weer daar – maar toch kan niemand Uw positie bepalen. Daarom betuig ik U nederig eer.

Omdat U een transcendantale positie inneemt, bent U niet begrensd door

verleden, heden en toekomst. U bent overal aanwezig als het toevluchtsoord

van alles wat er is en daarom breng ik U in alle nederigheid steeds weer

mijn eerbetuigingen.

 

asminn eva varse purusair labdha-janmanbhih sukla-lohita-krsna-varnema

svaarabdhene karmanaa divya-maanusa-naaraka-gatayo bahvya aatmana

aanupuurvyena sarvaa hy eva sarvesaam vidhieyante yathaa-varna-

vidhaanam apavargas caapi bhavati (Sriemad-Bhaagavatam

[Canto 5, Hfdst.19  Tekst 19].

 

De mensen die in dit gebied geboren worden, zijn onderverdeeld volgens de

geaardheden der materiële natuur – goedheid [satta-guna], hartstocht

[rajo-guna] en onwetendheid [tamo-guna]. Sommigen van hen komen ter wereld

als verheven persoonlijkheden, anderen als gewone mensen en weer anderen

zijn uitgesproken gedegradeerd, want in Bhaarata-vars wordt men precies

volgens het karma geboren (en niet volgens janma) dat men in het verleden

heeft opgebouwd. Als een bonafide geestelijk leraar iemands juiste positie

vastgesteld heeft en men geleerd heeft hoe men Heer Visnu moet dienen

volgens de vier maatschappelijke aasrama’s [brahmacaarie, grhastha,

vaan­aprastha en sannyaasa], wordt zijn leven volmaakt.

 

 

 

 

Tekst 20

 

yo ‘sau bhagavati sarva-bhaataatmany anaatmye ‘nirukt ‘nilayane

paramaatmani vaasudeve ‘nanye-nimitta-bhakt-yoga-laksano naanaa-gati-

nimittaatvidyaa-granthi-randhana-dhaarena yadaa hi mahaa-purusa-purusa-

prasangah.

 

Na vele, vele levens, wanneer de vruchten van zijn vrome activiteiten

beginnen te rijpen, krijgt de geconditioneerde ziel de kans om met zuivere

toegewijden om te gaan. Dan pas kan de knoop doorhakken die hem gebonden

houdt aan onwetendheid, voortkomende uit al zijn verschillende baatzuchtige

activiteiten. Door zijn omgang met toegewijden begint hij een beetje dienst

te bewijzen aan Heer Vaasudeva, die transcendentaal is, vrij van gehecht­heid

aan de materiële wereld, verheven boven geest en woorden en onafhankelijk

van alles wat er bestaat. Deze bhakti-yoga, toegewijde dienst aan Heer

Vaasudeva, is het ware pad der bevrijding.

 

SRIEMAD BHAAGAVATAM  TIENDE CANTO – HOOFDSTU 4. TEKST 19

 

bhuvi bhaumaani bhuutaani      yathaa yaanty apayaanti ca

naayam aatmaa tathaitesu       viparyeti yathaiva bhuuh

 

In deze wereld kunnen we zien dat kruiken, poppen en ander aardewerk

ontstaan, breken en vervolgens weer met de aarde vermengd raken en

verdwij­nen.

Op dezelfde manier worden de lichamen van de geconditeerde levende wezens

vernietigd, maar zijn de levende wezens, net als de aarde zelf,

onverander­lijk en worden nooit vernietigd [na hanyate hanyamaane sasiere].

 

Zoals in de Veda’s staat, asango hy ayam purush: de geestelijke ziel heeft

niets te maken met de veranderingen van het materiële lichaam. Het lichaam

gaat door zes fasen heen – geboorte, groei, volwassenheid, voortplanting,

aftakeling en vernietiging- maar de ziel ondergaat deze veranderingen niet.

Zelf na de vernietiging van een bepaald soort lichaam blijft de

oorspronke­lijke bron van de elementen van het lichaam onveranderd.

Het levend wezen heeft een materieel lichaam dat verschijnt en weer

ver­dwijnt, terwijl de vijf elemen­ten aarde, water, vuur, lucht en ether

hetzelfde blijven. Hier wordt het voor­beeld gegeven van kruiken en poppen,

die produkten van de aarde zijn en zich in geval van breuk of vernietiging

weer met oorspronkelijke elementen vermengen. In elk geval blijft de bron

hetzelfde.

 

iesvarah sarva-bhuutaanaam        hrd-dese ‘rjuna tisthati

bhraamayan sarva-bhaataani        yantraaruudhaani maayayaa

 

“De Allerhoogste Heer bevindt Zich in ieder hart, o Arjuna en bestuurt het doen en laten van alle levende wezens, die zich als het ware in een machine bevinden die van materiële energie gemaakt is.” Noch bij de Superziel,

Paramaatmaa, noch bij de individuele ziel komt er ooit verandering in hun

oorspronkelijke, geestelijke identiteit. De aatmaa wordt nooit geboren,

sterft nooit en ondergaat geen veranderingen zoals het lichaam. Daarom luidt

de vedische uitspraak, asango hy ayam purusah; hoewel de ziel

geconditio­neerd geraakt is in deze materiële wereld, heeft zij niets te

maken met de veranderingen van het materiële lichaam.

 

 

 

TEKST  20

 

yathaanevam-vido bhedo       yata aatmaa-viparyayah

deha-yoga-viyogau ca         samsrtir na nivartate

 

Wie niet weet wat de wezensstaat is van het lichaam en de ziel [aatmaa],

raakt tezeer gehecht aan de lichamelijke levensopvatting. Als gevolg daarvan

raakt men door deze gehechtheid aan het lichaam en zijn bijprodukten

aangedaan als men zich met zijn familie, gemeenschap en land verenigt of

ervan scheidt. Zolang dit voortduurt, duurt het materiële bestaan voort.

[Anders is men bevrijd.]

 

BETEKENIS

 

Het Sriemad-Bhaagavatam (1.2.6) bevestigt dit:

 

sa vai pumsaam paro dharma     yato bhaktir adhoksaje

ahaituky apratihataa          yayaatmaa suprasiedati

 

Het woord dharma betekent “bezigheid.” Wie de Heer onverstoorbaar en

onafgebroken dient (yato bhaktir adhosaje), wordt verondersteld in zijn

oorspronkelijke geestelijke positie te verkeren. Als men tot deze positie

verheven wordt, leeft men altijd in transcendentale gelukzaligheid. Zolang

men echter nog een lichamelijke levensopvatting heeft, is men onderhevig aan

de diverse omstandigheden van het materiële bestaan. Janma – mrtyu-jaraa-

duhkha-dosaanudarsanam. Het lichaam is onderworpen aan zijn eigen principes

van geboorte, dood, ouderdom en ziekte, terwijl iemand die een geestelijk

leven leidt (yato bhaktir adhoksaje) geen geboorte, dood, ouderdom en ziekte

kent. Men kan tegenwerpen dat men soms iemand ziet die vierentwintig uur per

dag geestelijk bezig is en toch aan een bepaalde ziekte lijdt. In feite

lijdt zo iemand niet en is tevens niet ziek; anders kon hij niet

vierentwintig uur per dag met geestelijk activiteiten bezig zijn. We kunnen

in dit verband het voorbeeld geven van de vuile schuim en afval dat men soms

op het water van de Ganges ziet drijven. Dit heet niera-dharma, een functie

van water. Maar wie naar de Ganges gaat, trekt zich niets aan van het schuim

en andere vuil in het water. Hij duwt met zijn handen het vuil opzij,

neemt een bad in de Ganges en krijgt daar het gunstige resultaat van. Wie op

het geestelijk vlak leeft, wordt daarom niet geraakt door schuim en afval – of wat voor oppervlakkige vuiligheid ook. Sriela Ruupa Gosvaamie bevestigt

dit:        iehaa yasya hares daasya       karmanaa manasaa giraa

nikhilaasv apy avasthaasu      jievan-muktah sa ucyate

 

“Iemand die Krishna met lichaam, geest en woorden dient, is zelfs in deze

materiële wereld een bevrijde ziel”. (Bhakti-rasaamrta-sindhu 1.1.187).

Daarom is het verboden om de guru als een gewoon mens te beschouwen

(gurusu nara-matir … naarakie sah). De geestelijke leraar of aacaarya

bevindt zich altijd op het geestelijk niveau. Geboorte, dood, ouderdom en

ziekte hebben geen vat op hem. Dit is volgens de Hari-bhakti-vilaasa de

reden waarom het lichaam van een aacaarya na zijn verdwijnen nooit verbrand

wordt, het is namelijk geestelijk. Het geestelijke lichaam wordt nooit door

materiële omstandigheden beïnvloed.

 

 

 

 

 

 

TEKST  21

 

atasmaad bhadre sva-tanataan     mayaa vyaapaaditan api

maanusoca yatah sarvah           sva-krtam vindate ‘vasah

 

Lieve zuster devakie, ik wens je alle geluk toe, Iedereen lijdt of geniet

naargelang de resultaten van zijn eigen werk, die hem toegekend worden door

de voorzienigheid. Treur daarom alsjeblieft niet om je zonen, ook al heb ik

ze helaas gedood.

 

BETEKENIS

 

IN DE BRAHMA-SAMHITAA (5.54) STAAT.

 

yas tv indra-gopan athavendram aho sva-karma

bandhaanuruupa-phala-bhaajanam aatanoti

karmaani nirdahati kintu ca bhakti-bhaajaam

govindam aadi-purusam tam aham bhajaami

 

Iedereen, van het minuscule insektje dat indra-gopa genoemd wordt tot aan

Indra, de koning van de hemelse planeten, ondergaat gedwongen de gevolgen

van zijn baatzuchtige activiteiten. We kunnen wel oppervlakkig constateren

dat we door bepaalde uitwendige oorzaken lijden of genieten, maar de

werkelijke oorzaak zijn onze eigen baatzuchtige activiteiten.

 

Zelfs als iemand een ander doodt, dienen we in te zien dat degene die gedood

is het resultaat van zijn eigen daden voorgeschoteld kreeg en dat degene die

hem gedood heeft als vertegenwoordiger van de materiële natuur optrad.

Kamsa vroeg Devakie dus om vergeving door een diepgaande analyse van de

situatie te maken. Hij was niet de oorzaak van het feit dat de zonen van

Devakie gedood waren. Dat was juist hun eigen lot. Daarom zou Devakie Kamsa

moeten vergeven en zonder treuren zijn vroegere daden moeten vergeten.

Kamsa gaf toe dat hij fout geweest was, maar in alles wat hij gedaan had

werd hij geleid door de voorzienigheid. Kamsa was dan misschien wel de

onmiddellijke oorzaak geweest van de dood van Devakie’s zonen, maar hun

daden uit het verleden waren de uiteindelijke oorzaak. En dat was in feite

ook zo.

 

TEKST 22

 

yaavad dhato ‘smi hantaasmi       ty aatmaanam manyate ‘sva-drk

taavat tad-abhimaany ajno          baadhya-baadhakataam iyaat

 

Zolang men er een lichamelijke levensopvatting op nahoudt verkeert men in

duisternis, zonder zelfrealisatie en denkt men “Ik word gedood” of Ik heb

mijn vijanden gedood”. Zolang een dwaas dus denkt dat het zelf kan doden of

gedood kan worden, zal hij de verantwoording van materiële verplichtingen op

zich moeten nemen en daardoor de reacties van geluk en verdriet moeten

ondergaan.

 

 

In de Bhagavad-gietaa (18.17) staat:

 

yasya naahankrto bhaavo            buddhir yasya na lipyate

hatvaapi sa imaal lokaan            na hanti na nibadhyate

 

 

“Wie niet door vals ego gedreven wordt en geen verwarde intelligentie heeft,

is niet degene die doodt, ook al doodt hij mensen in deze wereld en raakt

evenmin door zijn daden gebonden.” Op grond van deze axiomatische waarheid

pleitte Kamsa dat hij niet verantwoordelijk was voor de dood van de zonen

van Devakie en Vasudeva. “Vergeef me alsjeblieft voor zulke illusio­re,

uiterlijke activiteiten”‘ zei hij, “en laat deze zelfde kennis jullie vrede

schenken.”

 

CANTO 10, HOOFDSTUK 8 TEKST 5

 

jyotisaam ayanam saksaad        yat taj jnaanam atiendriyam

pranietam bhavataa yena         pumaan veda paraavaram

 

O grote heilige, u hebt alle astrologische kennis verzameld waardoor men

onzichtbare dingen in heden en verleden te weten kan komen. Door de kracht

van deze kennis kan ieder mens begrijpen wat hij in zijn vorige leven gedaan

heeft en hoe dit zijn huidige leven beïnvloedt. Dit is u bekend.

 

BETEKENIS

 

Hier wordt het woord “lot” gedefinieerd. Onintelligente mensen, die niet

begrijpen wat de zin van het leven is, zijn net als dieren. Dieren weten

niets af van het verleden, het heden of de toekomst van hun bestaan en zijn

ook niet in staat om daar iets van te begrijpen. Een mens kan dat echter

wel, als hij verstandig is. Daarom staat er in de Bhagavad-gietaa (2.13),

dhieras tatra na muhyati: wie verstandig is raakt niet in verwarring.

De eenvoudige waarheid is, dat hoewel het leven eeuwig is, men in deze

materi­ële wereld van het ene lichaam naar het andere verhuist. Vooral in dit

tijdperk begrijpen dwazen deze eenvoudige waarheid niet.

 

Krishna zegt:

 

dehino ‘smi yathaa dehe      kaumaaram yauvanam jaraa

tathaa dehaantara-praaptir   dhieras tatra na muhyati

 

“Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren

overgaat naar jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander

lichaam.

Wie verstandig is raakt door zo’n verandering niet uit zijn evenwicht.”

Rsabhadeva zegt dit eveneens. Na saadhu manye yata aatmano ‘yam asann api

klesada aasa dehah (S.B.5.5.4). Dit lichaam mag dan tijdelijk zijn,

maar zolang we erin leven, moeten we lijden. Of we nu een kort of lang leven

hebben, we moeten de drievoudige ellende van het materiële bestaan

onder­gaan. Daarom dient iedereen die beschaafd, dhiera, is in jyotisa,

astrolo­gie, geïnteresseerd te zijn. Nanda Mahaaraaja probeerde van de

gelegenheid die Gargamuni’s aanwezigheid hem bood gebruik te maken,

omdat Gargamuni een grote autoriteit was op het gebied van astrologie,

waardoor men onzichtbare gebeurtenissen van verleden, heden en toekomst kan

zien. Het is de plicht van een vader om de astrologische situatie van zijn

kinderen te kennen en te doen wat nodig is om ze gelukkig te maken.

Welnu, gebruikmakend van de aanwezigheid van Gargamuni stelde

Nanda Mahaar­aaja hem voor een horoscoop te maken van zijn twee zonen,

Krishna en Balaraama.

 

 

 

 

TEKST  6

 

tvam hi brahma-vidaam sresthah     samskaaraan kartum arhasi

baaloyor anoyor nrnaam             janmanaa braahmano guruh

 

O heer, u bent de beste van de braahmana’s, vooral omdat u alles afweet van

de jyotih-saastra, astrologische wetenschap. Daarom bent u vanzelf de

geestelijk leraar van iedereen. Omdat dit zo is en u zo vriendelijk geweest bent om naar mijn huis te komen, wilde ik u vragen om de zuiveringsrituelen

voor mijn twee zonen te volbrengen.

 

BETEKENIS

 

In de Bhagavad-gietaa (4.13) zegt de Allerhoogst Godspersoon, Krishna,

caatur-varnyam mayaa srstam guna-karma-vibhaagasah: er dienen vier varna’s

in de maatschaapij te zijn – braahmana, ksatriya, vaisya en suudra.

Braahmana’s zijn nodig om de mensheid leiding te geven. Als er geen

insti­tuut is zoals het varnaasrama-dharma en de mensen geen braahmana’s

hebben om ze leiden, zal de maatschappij een hel worden. In het Kali-yuga en

vooral op dit moment, zijn er geen echte braahmana’s en daarom verkeert de

wereld in een chaotische situatie. Vroeger waren er nog gekwalificeerde

braahmana’s, maar hoewel er tegenwoordig zondermeer mensen zijn die zichzelf

als braahm­ana beschouwen, zijn ze in werkelijkheid niet in staat de mensheid

te leiden. De beweging voor Krishna-bewustzijn wil het varnaarama-stelsel

daarom graag in de samenleving herinvoeren, zodat degenen die verward of

minder intelligent zijn leiding van bevoegde braahmana’s kunnen krijgen.

Braahmana betekent vaisnava. Als men braahmana geworden is, bestaat de volgende stap in de menselijke ontwikkeling eruit om een vaisnava te worden.

De mensheid moet naar de uiteindelijke bestemming of het doel van het leven

geleid worden en daarvoor dient ze te weten wie Vishnu is, de Aller­hoogste

Godspersoon. Het hele systeem van vedische kennis is op dit principe

gebaseerd, maar de mensen zijn de kluts kwijt (na te viduh svaartha-gatim hi

visnum) en jagen slechts zinsbevrediging na, met het risico dat ze afglij­den

naar een lager niveau van het leven (mrtyusamsaara-vartmani). Het maakt niet

uit of men als braahmana geboren is of niet.

 

Niemand wordt als braahmana geboren, iedereen wordt geboren als suudra.

Maar dankzij de leiding van een braahmana en door samskaara kan men dvija

worden, een tweemaal-geborene en dan geleidelijk aan een braahmana.

De braahmaanse cultuur is er niet voor bedoeld om een monopolie voor een

bepaald groep mensen te creëren. Iedereen moet erin getraind worden een

braahmana te zijn. Op z’n minst moet iedereen in de gelegenheid gesteld

worden de uiteindelijke bestemming van het leven te bereiken. Of men nu in

een braahmana-,ksatriya- of suudra-familie geboren is, men moet de leiding

van een goede braahmana kunnen krijgen en verheven kunnen worden naar het

hoogste niveau. dat van een vaisnava.

 

                     CANTO 10, HOOFDSTUK 12. TEKST 12

 

               yat-paada-paamsur bahu-janma-krcchrato

dhraatmabhir yobhir apy alabhyah

sa eva yad-drg-visayah svayam sthitah

kim varnyate distam ato vrajauksaam

 

Yogi’s mogen dan door vele levens lang yama, niyama, aasana en praanaayaama

te beoefenen zware ascese en boetedoeningen ondergaan wat geen van alle

gemakkelijk is, maar zelfs als ze na verloop van tijd perfectie bereiken en

hun geest weten te beheersen, kunnen ze nog steeds zelfs geen stofdeeltje

van de lotusvoeten van de Allerhoogste Godspersoon proeven. wat valt er dan

wel niet te zeggen over het enorme geluk van de inwoners van Vrajabhuumi,

Vrndavana, met wie de Allerhoogste Godspersoon persoonlijk omging en die de

Heer rechtstreeks konden zien.

 

                      CANTO 5, HOOFDSTUK 18 TEKST  23

 

mat-praaptaye ‘jesa-suraasuraadayas

tapyanta ugram tapa aindriye dhiyah

rte bhavat-paada-paraayanaan na maam

vindanty aham tvad-dhrdayaa yato ‘jita

 

O Allerhoogste onoverwinnelijke Heer, wanneer Heer Brahmaa en Heer Shiva en

ook de ander deva’s en demonen in beslag genomen worden door gedachten aan

materieel genot, onderwerpen ze zich aan zware boetedoening en ascese in de

hoop mijn zegen te verkrijgen. Maar tenzij iemand voortdurend opgaat in de

dienst aan Uw lotusvoeten, begunstig ik hem niet, ook al is hij nog zo

groot. Omdat ik U altijd in mijn hart draag, kan ik iemand behalve een

toegewijde een gunst verlenen.

 

Degenen die materiële rijkdom begeren, vereren Durgaadevie met de volgende

mantra: dhanam dehi ruupam dehi ruupa-pati-bhaajam dehi. “O eerwaarde moeder

Durgaadevie, geef me alstublieft rijkdom, kracht, roem, een goede vrouw

enzovoort. Als we de godin Durgaa plezieren, kunnen we zulks gunsten

inderdaad verkrijgen, maar omdat zulke dingen slechts van voorbijgaande aard

zijn, is het uiteindelijke resultaat niet meer dan maayaa-sukha (illusoir

geluk). Zoals Prahlaada Mahaaraaja zegt, maaya-sukhaaya bharam advahato

vimuudhaan: de mensen die keihard werken om er materieel beter op te worden,

zijn vimuudha’s, dwaze schurken, omdat dat soort van geluk niet eeuwig is.